Preek op 13-05-2012, 6e zondag van Pasen
openingswoord
Broeders en zusters, welkom op deze 6e zondag van Pasen. Wij maken allemaal weleens van die mooie dingen mee, die ons erg blij maken, de geboorte van een kind, een gebroken relatie, die hersteld is, het opnieuw vinden van een baan. Dat zijn zaken, die ons bemoedigen, een duwtje in de rug geven.
Misschien hebben wij dergelijke dingen ook op geloofsgebied meegemaakt: een bijzondere gebedsverhoring, de terugkeer van een familielid in de kerk, de viering van een 40- of 50 jarig huwelijksfeest, een bijzonder inzicht of wijsheid in een moeilijke situatie.
Maar wij mensen zijn geneigd om gauw te vergeten. Dan kijken wij weer alleen naar het negatieve dat er ook gebeurt. Dan bestaat het gevaar, dat wij de schouders laten hangen.
Vragen wij God om ons in deze viering nog eens al het mooie van ons godsdienstig leven in herinnering te brengen. En dat wij uit al die goddelijke zegeningen de kracht mogen putten om blijmoedig verder te gaan.
openingsgebed
Laat ons bidden. Heer onze God, zie genadig neer op uw gemeenschap, die in naam van Jezus hier verzameld is. Wij bidden dat uw heilige Geest ons leert en in herinnering brengt al wat uw Zoon ons geleerd heeft. Dan zullen wij zijn gebod volbrengen, en voor elkaar liefde en vreugde zijn. Door … . Amen.
preek
Ik wil om te beginnen even met jullie terugdenken aan het gebeuren van Witte Donderdag, het Laatste Avondmaal. Jezus knielt neer voor zijn apostelen en wast hun de voeten. De apostel Petrus weigert eerst. Iemand de voeten wassen is immers het werk van een slaaf. Hij vindt Jezus daar te goed voor. Maar Jezus legt het hem uit: de meester staat niet boven de knecht en de knecht niet boven de meester. Wie groot wil zijn, moet ook klein durven worden. En dat heeft Petrus in zijn oren geknoopt, want als wij in de eerste lezing van vandaag horen, dat de heiden Cornelius Petrus eert met een voetval, zegt Petrus “Sta op, ik ben ook maar een mens”.
Dit kan ons doen denken aan kardinaal de Jong, de voorganger van kardinaal Alfrink. Als er bij kardinaal de Jong studenten op zijn kamer kwamen en wilden neerknielen om de bisschopsring te kussen – dat was vroeger de gewoonte – dan zei de kardinaal: “Als je mijn ring wilt kussen… die ligt op mijn bureau”. De kardinaal vond het bijbelse woord over grootheid in kleinheid blijkbaar toen al belangrijker dan toenmalige kerkelijke gewoontes.
Sta op, zegt Petrus, ik ben ook maar een mens, en – zegt hij erbij – ik heb ontdekt dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat. Uit welk volk je ook komt, God houdt van je als je Hem eerbiedigt en het goede probeert te doen. Hij blijft zelfs van je houden als je Hem niet eerbiedigt, maar dan toont Hij jou zijn liefde door als een Goede Herder het verloren schaap te zoeken totdat Hij het weer met de kudde kan verenigen.
Dat is iets waar de eerste christenen van opkeken. Zij waren natuurlijk uit het jodendom voortgekomen en de joden hadden eeuwen lang neergekeken op de hun omringende heidense volken en nu mogen die zo maar opeens als gelijkwaardigen meedoen.
De grote apostel Paulus is de eerste, die voor een echte doorbraak zorgt. Hij zegt, dat niemand, die het goede wil doen, mag worden buitengesloten. Petrus, de eerste onder de apostelen, moet even nadenken over die woorden, maar hij ziet in, dat Paulus gelijk heeft. God is de Vader van alle mensen van goede wil, ja, Hij is zelfs de Vader van de mensen, die niet van goede wil zijn. Er mogen geen grenzen worden getrokken. Er mogen rondom de Kerk, het Rijk van God, geen muren worden opgetrokken.
Voor alle duidelijkheid: iedereen is welkom, maar mensen moeten natuurlijk wel op z’n minst oprecht proberen zich te bekeren, nieuwe mensen te worden. Maar de liefde van God is niet afhankelijk van het welslagen van de bekering.
En nog iets: we hoeven natuurlijk niet iedereen even sympathiek te vinden. Bij de één voel je je meer thuis dan bij een ander. En bij sommigen voel je je misschien helemaal niet thuis. Maar vriendelijk zijn kunnen we altijd. Een helpende bieden aan zo iemand, die in nood verkeert, moet ook kunnen.
Is het niet zo, beste medegelovigen, dat wij allemaal – bewust of onbewust – soms grenzen trekken? Wij vellen een oordeel over mensen op grond van… hun uiterlijk – moet je eens kijken hoe hij daar er uit ziet – hun manier van doen – heb je gezien wat hij nou weer heeft gedaan!? – wij oordelen over iemands manier van spreken. Bevalt het ons, dan zijn we aardig tegen ze, bevalt het ons niet, dan bestaat de mogelijkheid, dat wij die mensen negeren of we doen een beetje koel.
Jezus Christus zegt vandaag in het evangelie, dat wij elkaar moeten liefhebben en Hij bedoelt daar dus niet alleen maar onze geloofsgenoten mee, nee, alle mensen zonder onderscheid moeten wij liefhebben. En wat is het resultaat daarvan? Dat zijn vreugde in ons zal zijn. Ja, zegt Hij, je vreugde zal zelfs volkomen zijn. Nu, dat laatste lijkt me een toekomstbelofte. Onze vreugde zal in de hemel inderdaad volkomen zijn, nooit meer worden verstoord.
Laten wij allemaal eens nagaan of er mensen zijn, die wij min of meer buitensluiten. Kijken wij ‘toevallig’ steeds de andere kant op als die ene persoon ons tegemoet komt?
Wij zijn hier in de Kerk, Gods woning onder de mensen. Jezus Christus is hier dag en nacht aanwezig, voor ons allemaal. Hij gaf de apostelen opdracht deze maaltijd te vieren om zo aan Hem te blijven denken. En Hij heeft beloofd, dat wie in geloof en eerbied deze maaltijd viert, iedere keer weer, dat die Gods liefde op bijzondere wijze mag ervaren en doorgeven. Op deze heilige plek is God bijzonder aanwezig.
Vragen wij God in ons leven te komen, met zijn liefde, met zijn kracht, opdat ook wij grenzen kunnen doorbreken. Opdat ook wij de wil en de kracht kunnen vinden om tegenover ieder mens op z’n minst een beetje aardig te doen. Proberen wij het. Onze vreugde zal groeien met de dag.