Preek op 05-08-2012, de 18e zondag door het jaar B
openingswoord
Broeders en zusters, allemaal van harte welkom weer. Vandaag noemt Jezus Christus in het evangelie zichzelf het ‘Brood des Levens’. Dat is een uitspraak met een dubbele betekenis: Ik ben er voor jullie; maar ook: Zoals Ik er ben voor jullie, zoals jullie leven van Mij, zo mogen jullie er ook zijn voor elkaar.
Ontvangen wij Jezus Christus in Woord en Sacrament. En schenken wij onszelf ook aan elkaar.
Voor de keren, dat wij daarin tekort geschoten zijn, vragen wij God en elkaar oprecht om vergeving en beloven wij ook beterschap, opdat wij vandaag weer ietsje groeien in het geven van onszelf.
openingsgebed
Laat ons bidden. God, almachtige Vader, dikwijls gaan wij op zoek naar U, bewogen door eigen noden en verlangens. Maar Gij hebt ons geen ander teken gegeven dan Jezus, de Mensenzoon, het brood van eeuwig leven. Wij vragen U: open onze ogen, zodat wij dit teken verstaan en geloven in Hem die Gij gezonden hebt: Jezus Christus, uw Zoon en onze Heer. Die met U leeft en heerst … Amen.
preek
Broeders en zusters, in de eerste lezing uit het boek Exodus hoorden wij hoe de Israëlieten tegenover Mozes begonnen te mopperen, omdat zij te weinig voedsel hadden. Maar God zou God niet zijn als Hij hier geen oplossing voor wist. Hij liet brood neerdalen uit de hemel. Iedere morgen, dat de Israëlieten wakker werden, lag er een fijne, korrelige laag op de woestijnbodem, het manna. Zij konden dat verzamelen om er broden van te maken. En diezelfde avond nog kwamen er vogels aangevlogen, kwartels, die op het kamp neervielen, zodat zij volop vlees konden eten. Als God in je leven een rol kan en mag spelen, kunnen er heel bijzondere dingen gebeuren.
Tussen haakjes, het manna was voor de joden een zo belangrijk teken van Gods liefdevolle zorg voor hen, dat Mozes zijn broer Aäron, die priester was, opdracht gaf een bepaalde hoeveelheid van het manna in een urn te bewaren (Ex. 16, 33-34) en deze urn moest hij plaatsen in de Ark van het Verbond. Lijkt dat niet al op ons tabernakel waarin wij Jezus, het Brood des Levens, bewaren?
Wij hadden het over de rol, die God in ons leven kan spelen. Welke rol Hij speelt is natuurlijk wel helemaal afhankelijk van de mate waarin wij Hem daartoe de kans geven. In de tweede lezing zegt de apostel Paulus, dat wij de oude mens met zijn ‘bedrieglijke begeerten’ moeten afleggen.
Bedrieglijke begeerten. Een mens kan allerlei soorten hebben. Wij kunnen verlangen naar een soort auto of huis, die eigenlijk onze stand te boven gaat. Wij kunnen er naar verlangen iets anders te doen dan wij nu eigenlijk zouden moeten doen. Wij kunnen verlangen naar wraak.
Als er gedurende een paar dagen eens opgeschreven zou kunnen worden wat er zich allemaal in ons hart afspeelt, zouden wij zwart op wit kunnen zien, dat de stemmingen van ons hart zo wisselend zijn als de weersomstandigheden van ons kleine landje.
Die wisselende verlangens en gevoelens zijn allemaal kleine tekens, dat ons leven nog steeds verlossing nodig heeft, tekens dat God nog niet ten volle de heerschappij over ons hart heeft. En dat is ook één van de belangrijke redenen waarom wij naar de kerk zijn gekomen: om ons hart opnieuw aan God toe te wijden, om ons hart te laten vullen met zijn genade, zoals Maria vol was – en is – van genade.
In het evangelie van vorige week hoorden wij hoe Jezus de joden, die bij Hem waren, op wonderbare wijze te eten had gegeven. En nu Hij verdwenen is – evangelie van vandaag – zijn ze naar Hem op zoek. Niet omdat zij gemerkt hadden, dat zij met een bijzonder Iemand te maken hebben, maar enkel, omdat zij van Hem te eten hadden gekregen.
Jezus zegt vandaag: Probeer nu toch eens even zelfs je goede aardse verlangens aan de kant te zetten. Werk niet alleen maar voor het voedsel dat vergaat, maar ook en vooral voor het voedsel dat eeuwig leven geeft.
Dat voedsel, dat is Hijzelf. Bij uitstek in de heilige Communie, maar ook kan Hij ons sterken door het overwegen van Gods Woord, door ieder gebed, ja, iedere keer, dat wij een medemens uit liefde helpen. “Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan” (Mt. 25, 40).
Broeders en zusters, als Jezus Christus zichzelf ons voedsel noemt, dan wil dat zeggen, dat Hij de bezieling van ons leven wil zijn. Zoals een auto op benzine loopt en allerlei apparaten op elektriciteit, zo ‘loopt een christen op Jezus’. Zoals Hij denkt, denken wij. Zoals Hij spreekt en handelt, zo spreken en handelen wij. Dat is christen zijn: zijn als Jezus Christus, proberen te zijn als Hij. Hij is de motor van ons leven. Hij is niet alleen maar ons voorbeeld, nee, Hij leeft in ons. Wie ons bezig ziet, moet vanzelf aan Jezus Christus denken.
Als de joden vragen welke werken zij voor God moeten verrichten – zij denken dan waarschijnlijk aan allerlei activiteiten waarbij zij de handen uit de mouwen moeten steken – geeft Jezus een heel onverwacht antwoord: “Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene die Hij gezonden heeft”.
Doen wij dit ook niet zo met onze man of vrouw en kinderen? Wij geloven in hen, wij vertrouwen op hen. Dat schept een bepaalde band en die band beïnvloedt ons doen en laten, onze omgang met elkaar. Zo is het eerste wat God van ons vraagt te geloven in zijn Zoon, op Hem te vertrouwen. En dat geloof en dat vertrouwen beïnvloeden niet alleen onze omgang met Hem, maar met alle mensen.
Als wij zo zijn, broeders en zusters, kunnen er ook in ons leven heel bijzondere dingen gebeuren: goddelijke werken. Proberen wij te beseffen, dat God in ons leeft. Letten wij wat minder op al die wisselende verlangens en gevoelens.
Velen van ons zijn weleens bij de Benedictijnen van Egmond geweest of elders. Een belangrijke eigenschap van het Benedictijnse kloosterleven is de ‘stabilitas loci’, wat betekent, dat zij – liefst altijd – op dezelfde plaats wonen, bidden en werken. Want dat geeft een bepaalde rust. Zo moet er ook in ons sprake zijn van een zekere stabiliteit. We moeten niet al die onrustige verlangens najagen.
Lieve mensen, God wil bovenal één ding: dat wij Hem en elkaar liefhebben. Dat dat op den duur het voornaamste verlangen van ons hart moge zijn. Dan zal het eerste grote goddelijke werk in ons een diepe vrede zijn. Die vrede wens ik jullie en mezelf van harte toe! Amen.