31-03-2020, dinsdag in de 5e week van de veertigdagentijd

Openingswoord

Toen Mozes in de woestijn de slang aan de paal omhooghief, zagen de mensen, die ernaar keken, twee dingen. Eerst kregen zij een beeldende kijk op hun eigen zonden. Want wat zij deden – mopperen en beschuldigen en klagen – is net zo dodelijk als de beet van een slang. Op de tweede plaats kregen zij een blik op Gods genade: wie naar de bronzen slang opkeek, werd onmiddellijk genezen.

Op dezelfde manier zien wij zowel onszelf als Jezus duidelijker als wij naar Jezus aan het kruis opkijken.

Wij zien, dat wij in staat zijn mensen dodelijk te verwonden door onze onverschilligheid, ons egoïsme en onze trots.

We zien, dat wij soms net als Pilatus kunnen zijn door – als men het heeft over mensen in nood – onze handen in onschuld te wassen.

Wij zijn af en toe als soldaten, die mensen mishandelen doordat wij niet alle mensen respecteren.

Wij zijn soms als de massa, die zich gemakkelijk laat beïnvloeden, we lopen maar mee met wat de meeste mensen denken, en mijden of verwerpen zelfs iedereen, die uit de pas lijkt te lopen.

Af en toe zijn wij als de leerlingen, die weglopen bij de eerste tekenen van problemen. Wij willen wel trouwe vrienden zijn, maar soms voelen we ons hulpeloos en troosteloos, zijn wij in de ban van angst en zorgen.

Als wij Jezus zien hangen aan het kruis, dan weten wij, dat sommige van onze daden Hem heel veel pijn en verdriet hebben bezorgd.

Maar dat is niet alles, wij kijken naar het kruis en zien ook een God, die mens is geworden, omdat Hij van ons houdt. Wij zien Jezus Christus met grote tederheid en mededogen kijken naar ieder van ons. Wij horen Hem woorden van vergeving spreken en eeuwig leven beloven aan iedereen, die zich tot Hem wendt. Wij zien een Messias, die onvoorwaardelijk van ons houdt, zoveel dat Hij niet alleen onze zonden wil verdragen en vergeven, maar dat Hij ook de dood wil overwinnen.

Het zou mooi zijn om vandaag wat tijd door te brengen voor een kruisbeeld, thuis of in de kerk. Het geeft niet als wij niet iets tegen Jezus te zeggen hebben. Knielen wij maar bij Hem neer. Kijken wij Hem verwonderd en dankbaar aan. Hebben wij ook de moed om te zien naar wat Hij over onszelf onthult, maar blijven wij daar niet al te lang bij stilstaan. Blijven wij naar Hem kijken totdat wij voelen dat zijn liefde ons overweldigt, totdat wij inzien, dat Hij onze Broer en Verlosser is.