27-03-2020, vrijdag in de 4e week van de veertigdagentijd

Openingswoord vrijdag 27-03-2020

Het boek van de Wijsheid is waarschijnlijk geschreven door een getrouwe jood in Alexandrië, Egypte, ongeveer 100 jaar vóór de komst van Jezus Christus.

Maar ondanks de vroege datum, lijken delen van dit boek, zoals het tweede hoofdstuk van vandaag, verrassend veel op een beschrijving van de persoon van Jezus.

Het gaat over een man, die kennis heeft van God en zichzelf zelfs een ‘Kind van de Heer’ durft te noemen (Wijsheid 2, 13). Net als Jezus heeft deze man enkele vijanden, die hem op zijn woorden proberen te vangen en Hem zelfs willen doden (Wijsheid 2, 19-20).

Naast deze passage herinneren de andere Bijbelteksten van vandaag ons eraan, dat er altijd een zekere mate van oppositie tegen Jezus en zijn volk zal zijn.

In de tussenzang horen wij, dat vele rampen de vrome zullen bedreigen, maar dat de Heer hen uit elk van die rampen zal redden (Psalm 34, 20).

En in het evangelie horen wij over een poging om Jezus Christus op het Loofhuttenfeest te arresteren, maar het mislukt, omdat zijn tijd nog niet was gekomen (Johannes 7, 30).

Uiteindelijk werd Jezus Christus gevangengenomen en ter dood gebracht, maar dat hield Hem niet tegen. God redde Hem en deed Hem weer opstaan!

Als God ons iets laat overkomen, helpt Hij ons ook om het te overwinnen. Hij zal ons sterken. Hij zal ons genade geven. Hij zal ons in het geloofsleven opvoeden.

Jezus Christus roept ons om zijn ambassadeurs te zijn. Hij wil, dat wij het goede nieuws delen met iedereen, die wij ontmoeten.

Dit is een prachtige en belangrijke oproep, maar het heeft ook zo zijn uitdagingen. Soms worden onze pogingen tot evangelisatie belachelijk gemaakt, en bieden mensen er weerstand aan, soms heel sterk. Maar als wij vastbesloten blijven om het evangelie met liefde te delen en niet letten op onze goede naam en faam, als wij het met vreugde doen en niet met woede, zal God ons bidden en werken overvloedig zegenen. God zal ons dan zeggen, dat wij het goed hebben gedaan en dat wij zijn trouwe dienstknechten zijn (Matteüs 25, 21).

Wij hoeven geen briljante theoloog of charismatische spreker te zijn om te evangeliseren. Wij hoeven niet de moed van een martelaar te hebben. Wij hoeven alleen maar te geloven, dat Jezus Christus ons altijd genade geeft als wij van Hem getuigen.

Zijn genade werkt naar twee kanten toe. Zijn genade maakt ons sterk om van Hem te getuigen en diezelfde genade trekt de andere mensen naar God toe. Bidden en werken wij dus met een gerust hart.