17-03-2020, dinsdag in de 3e week van de veertigdagentijd
Openingswoord
Petrus, de eerste apostel, dacht dat hij al heel goed bezig was toen hij aan de Heer vroeg of hij zevenmaal moest vergeven. Iemand zoveel keer vergeven lijkt zeker heel wat, nietwaar?
De waarheid is dat het steeds maar weer vergeven van herhaalde overtredingen tegen onze natuur ingaat. Kijken wij maar naar Jezus’ gelijkenis over de onbarmhartige dienstknecht. Hem was zojuist een schuld vergeven, die hij nooit van zijn levensdagen had kunnen terugbetalen, maar zelfs in de nasleep van zo’n vrijgevigheid kon hij het niet over zijn hart verkrijgen om een mededienstknecht een kleine schuld te vergeven.
Jezus Christus kent onze zwakheid. Het verbaast Hem niet, dat wij dikwijls weer vergeten wat Hij voor ons heeft gedaan en dat wij vandaaruit anderen geen genade schenken. Toch vraagt Hij ons iedere keer weer om dat te doen.
Laten wij eerlijk zijn. Barmhartigheid is inderdaad niet iets van onszelf. Wij moeten eraan werken. Net zoals een klein kind iedere keer weer eraan herinnerd moet worden om het licht uit te doen wanneer het een kamer verlaat, zo moeten wij het steeds weer opnieuw proberen totdat het schenken van vergeving een goede gewoonte is geworden.
Wij weten, dat Jezus Christus ons dit gebod heeft gegeven en wij weten zelfs waarom wij het moeten doen. Als wij anderen niet vergeven zullen wij zelf ook geen vergeving ontvangen. Maar dat maakt het er niet eenvoudiger op. Alles wat wij kunnen doen is blijven oefenen.
Maar er is ook goed nieuws: barmhartigheid beoefenen zal ons niet opbreken, maar openbreken. Het zal ons bevrijden van onze verkeerde gewoonte om vast te houden aan onze ergernissen, pijn en wrok.
Het goede van iets te oefenen is dat wij er in de loop van de tijden beter in worden en dat wij ons er ook beter bij gaan voelen. Wij worden gelukkiger en ook de mensen in onze omgeving.
En ook al voelen wij niet altijd jegens de Heer de dankbaarheid vanwege wat Hij voor ons heeft gedaan … blijven wij oefenen!
Misbruiken wij de afwezigheid van een gevoel van dankbaarheid niet om niet te vergeven. Misschien zijn wij nog niet waar wij moeten zijn, lijkt het schenken van vergeving vanuit ons hart nog niet tot onze mogelijkheden te behoren. Dan kunnen wij in ieder geval zeggen: “Heer, ik wil dat U mij helpt om te vergeven!”
Blijven wij het proberen. Wij zullen zeker vooruitgang boeken.
Vandaag hebben wij weer genoeg gelegenheden om het schenken van vergeven te beoefenen. Doen wij het! Nemen wij de beslissing om alle drogredenen om niet te hoeven te vergeven los te laten. Bij elke stap, die wij zetten, zal het vergeven zowel onszelf als de persoon, die wij vergeven, genezen. Denken wij eraan: oefening baart kunst!