16-04-2020, donderdag onder het octaaf van Pasen

Openingswoord

Gisteren hoorden wij in de eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen hoe Petrus en Johannes in de Naam van Jezus Christus de Nazoreeër een lamme genazen. Vandaag horen wij hoe er zich rondom hen en de genezen man een grote menigte mensen verzamelt.

Dat vormt natuurlijk een mooie gelegenheid om het Woord Gods te verkondigen. Petrus begint te spreken en legt de mensen uit wat er zojuist is gebeurd en vertelt, dat iedereen die ervoor openstaat kan delen in de redding door Jezus Christus.

De apostel Petrus moet natuurlijk vertellen, dat deze redding verkregen woord door bekering, maar hij spreekt de mensen niet alleen maar aan over het feit, dat zij schuldig zijn aan de dood van Jezus Christus.

Hij wijst hen erop, dat God dit alles reeds lang geleden heeft voorspeld bij monde van zijn profeten. Er zat en zit nog steeds heel veel goeds in het Joden en zij moeten zien, dat de beloften van God nu in de Persoon van Jezus Christus in vervulling gaan. Ze hebben God altijd al aanbeden, heel goed, en nu mogen zij God aanbidden in Jezus Christus, zijn Zoon. In Hem is God en heel nabij gekomen. In Hem kunnen zij genezing vinden en nieuw leven.

Petrus wilde de aanwezige Joden natuurlijk winnen voor het Koninkrijk van God. Daarom verontschuldigt hij hen eerder dan dat hij hen beschuldigt. Hun aandeel in de dood van Jezus Christus komt eerder voort uit onwetendheid dan uit boosheid. En dan wijst hij hen op de beloofde zegen, die hun rechtmatig toekomt.

Zoveel liefde en barmhartigheid … geen wonder, dat zovelen graag willen geloven!

Ook wij zijn geroepen om het evangelie te verkondigen. En dan is het gebeuren in de eerste lezing natuurlijk een mooie situatie om ons aan op te trekken. Ook wij zijn omringd door mensen, die in Redder nodig hebben.

Hoe kunnen wij deze mensen ontdekken? Hoe spreken wij met deze mensen over het geloof? Het kan verleidelijk zijn om ons te richten op hun zonden en tekortkomingen, want ja, als die achterwege blijven, dan wordt de wereld meteen toch een stuk beter.

Maar een dergelijke benadering kan ertoe leiden, dat wij hen uiteindelijk de rug toekeren, want het gaat hen natuurlijk toch niet lukken om zonder zonden door het leven te gaan, zoals dat onszelf ook niet lukt. En die benadering kan er ook toe leiden dat zij ons de rug toekeren, want niemand zit erop te wachten om een hele litanie van zijn eigen zonden en tekortkomingen te horen. Niemand wordt aangetrokken door veroordeling.

Wij kunnen beter een positieve houding ontwikkelen. Wij kunnen beginnen met het zoeken naar God en Jezus in elke persoon om ons heen. Proberen wij zijn beeld en gelijkenis in anderen te ontdekken, het goede dat anderen in zich dragen. Ieder mens heeft toch wel een verlangen in zich om bepaalde dingen goed te doen, bijvoorbeeld om vrijgevig te zijn of rechtvaardig. Dat kan een aanleiding zijn om met hen over de Heer te praten, over hoe blij Hij met hen is. Als wij het goede in de anderen bevestigen en proberen verder uit te bouwen, dan komt het vanzelf wel goed. Hoe groter en sterker het goede in iemand aanwezig komt, hoe minder ruimte er vanzelf voor zonde overblijft.

Zorgen wij als geloofsverkondigers voor een open en respectvol hart. De rest is aan God.