03-04-2020, vrijdag in de 5e week van de veertigdagentijd

Openingswoord

Hoe reageren wij op aanvallen van andere mensen? De profeet Jeremia vroeg aan God om getuige te mogen zijn van de wraak, die God op deze mensen zou nemen. Of dit nu het allerbeste is? Maar Jeremia laat de kwestie in ieder geval aan God over. Dat is al heel goed.

Beter is te doen wat Jezus zegt, namelijk, dat wij onze vijanden moeten proberen lief te hebben en dat wij moeten bidden voor hen die ons vervolgen. Als wij dat doen, zegt Jezus zelf, horen wij bij de kinderen van de hemelse Vader.

Proberen wij onszelf te verplaatsen in de positie van Jeremia. Hij had de zware taak gekregen om een oordeel aan te kondigen over zijn onhandelbare familie, vrienden en landgenoten. Hij bad tot de Heer om genade, maar de mensen beantwoordden zijn gebed met een poging om hem te doden. In feite is het zo, dat het gebed van Jeremia in de eerste lezing van vandaag volgt op de ontdekking van een tweede samenzwering om hem om het leven te brengen.

Ofschoon Jeremia in scherpe bewoordingen God om wraak vraagt reageert hij toch op een gelovige manier op onrecht en boosheid door het recht niet in eigen hand te nemen, maar door zijn zaak bij God aan te bevelen. En God was heel blij met dit teken van vertrouwen. Hij troostte Jeremia, gaf hem kracht voor zijn taak en redde hem zelfs uit de macht van de bozen.

Kunnen wij op eenzelfde manier onze toevlucht nemen tot onze hemelse Vader? Het is waar. God zal niet ontzet zijn als Hij hoort over onze frustratie. Maar het is veel beter om deze frustratie naar God toe uit te spreken dan om haar voor onszelf te houden. God kent ons hart, en Hij is altijd bereid ons zijn Hart te geven als wij het onze aan Hem geven.

Als wij proberen om deze weg van twee richtingen te gaan – van onszelf naar God en van God weer naar ons – zullen wij gaan merken dat onze gebeden van woede en frustratie veranderen in gebeden om medelijden en barmhartigheid. Keren wij ons iedere keer weer tot God. Geven wij Hem de tijd en dan zal Hij ieder van ons steeds meer gelijkvormig maken aan zijn goddelijke Zoon.