Ter voorbereiding van maandag 10-01-2022, in de 1e week door het jaar
Uit een homilie van de heilige Basilius de Grote, bisschop van Caesarea († 379)
De mens: Gods beeld en gelijkenis.
‘Laten Wij nu de mens maken, als beeld van Ons, als een gelijkenis met Ons’ (Gen. 1, 26). God sprak niet zoals bij de schepping van de andere wezens: er moet een mens zijn! Daaraan moeten wij onze waardigheid erkennen. Wij werden immers niet tot het bestaan geroepen door een eenvoudig bevel. Er was bij God overleg, hoe Hij zulk een waardig schepsel in het leven zou binnenleiden. ‘Laten Wij nu maken’: de wijze beraadt zich, de kunstenaar overlegt. Zijn wij dan soms vergeten bij zijn kunstwerk en wil Hij nu uit bezorgdheid aan zijn meesterwerk de hoogste mate van perfectie en nauwkeurigheid geven? Of is het om te laten zien dat wij volmaakt zijn in Gods oog?
‘Laten Wij nu de mens maken als beeld van Ons, als een gelijkenis met Ons.’ Zijn beeld bezitten wij door de schepping, de gelijkenis met Hem verkrijgen wij door eigen keuze. Door de eerste ordening is het ons gegeven dat wij geboren worden naar het beeld van God; uit vrije wil vormen wij ons bestaan naar de gelijkenis met God. Dat wat eigen keuze is, bezitten wij als een mogelijkheid. Wij maken het onszelf eigen door onze daden. Als de Heer, toen Hij ons schiep, niet uit voorzorg gezegd had: ‘Laten Wij maken’ en ‘als een gelijkenis met Ons’, als Hij ons niet de mogelijkheid gegeven had als een gelijkenis te worden, dan hadden wij niet op eigen kracht deze gelijkenis met God verkregen. Nu heeft Hij ons geschapen met de mogelijkheid op God te gelijken. Door ons de mogelijkheid te geven om op God te gelijken, heeft God het aan ons overgelaten de makers te worden van deze gelijkenis met Hem. Het was zijn bedoeling dat de beloning voor ons werk aan ons zou toekomen, dat wij niet zouden zijn als een portret, gemaakt door een schilder, dat daar zomaar hangt, en dat een ander niet de eer zou krijgen voor het resultaat van onze gelijkenis. Want als je een portret ziet dat nauwkeurig gemaakt is volgens het voorbeeld, prijs je niet het portret, maar bewonder je de schilder. Om nu de bewondering aan mij te laten toekomen en niet aan een ander, daarom heeft Hij aan mij overgelaten te worden als een gelijkenis met God. Want als een beeld ben ik omdat ik een redelijk wezen ben, als een gelijkenis word ik doordat ik christen ben.
‘Weest volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is’ (Mt. 5, 48). Zie je nu hoe de Heer ons dit ‘als een gelijkenis’ meegeeft? Want Hij ‘laat de zon opgaan over slechten en goeden, en Hij laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (Mt. 5, 45). Als wij vijanden worden van het kwade, zonder rancune, zonder terug te denken aan een ruzie van de vorige dag, als wij onze broeders liefhebben en met hen meeleven, dan gelijken wij op God. Als wij onze vijanden van harte vergeven, gelijken wij op God. Als wij ons zo gedragen tegenover een broeder die tegen ons misdaan heeft, zoals God tegenover ons, zondaars, dan gelijken wij door ons medelijden met de naaste op God. Zo zijn wij van nature ‘als een beeld’ omdat wij redelijke wezens zijn; ‘als een gelijkenis’ worden wij door het verwerven van goedheid.
Verwerven wij dan ‘tedere ontferming en goedheid’ (Kol. 3, 12), om ons met Christus te bekleden. Want door onze handelingen waarmee wij barmhartigheid beoefenen, trekken wij ook Christus aan. En door onze verbondenheid met Hem zijn wij ook nauw verbonden met God. Zo is het scheppingsverhaal een school voor het menselijk leven.