Overweging ter voorbereiding van 27-08-2023, 21e zondag door het jaar
Uit een preek van de heilige Maximus, bisschop van Turijn († ca. 420)
Het doopsel van de Verlosser is voor ons een graf
‘De hogepriesters besloten met de dertig zilverlingen de akker van de pottenbakker te kopen om daar de vreemdelingen te begraven’ (Mt. 27, 7). Met de prijs van het bloed des Heren wordt dus de akker van de pottenbakker gekocht. Wij lezen in de Schriften dat het heil van heel het menselijk geslacht gekocht werd met het bloed van de Verlosser. De apostel Petrus zegt immers: ‘Gij zijt niet met vergankelijke dingen, zoals goud en zilver, verlost maar door het kostbaar bloed van Jezus Christus, het lam zonder vlek of gebrek’ (1 Petr. 1, 18-19 – Vulg.). De prijs die voor ons leven werd betaald, is dus het bloed van de Heer. Weet dan ook dat niet zozeer een broze aardse akker als wel het eeuwig behoud van de hele wereld werd vrijgekocht. De evangelist zegt immers: ‘Christus is niet gekomen om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered’ (Joh. 3, 17 – Vulg.). Misschien zult ge mij nu vragen: als de akker de wereld is, wie is dan de pottenbakker die de heerschappij over de aarde bezit? Als ik me niet vergis, is Hij de pottenbakker die het broze vat van ons lichaam uit stof maakte. Hierover zegt de Schrift: ‘Toen boetseerde de Heer God de mens uit stof, van de aarde genomen’ (Gen. 2, 7). Hij is de pottenbakker die ons met zijn handen geschapen heeft om te leven. Door zijn Gezalfde heeft Hij ons herschapen tot heerlijkheid, zoals de Apostel zegt: ‘Wij worden herschapen tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem’ (2 Kor. 3, 18). Na onze oorspronkelijke schepping gingen wij namelijk ten onder als gevolg van onze eigen ondeugden; in onze tweede geboorte worden wij door de barmhartigheid van deze pottenbakker hersteld. Wij die door de overtreding van Adam in de dood verdwenen, verrijzen opnieuw door de genade van de Verlosser.
De akker van de pottenbakker werd dus gekocht met Christus’ bloed, ten bate van de vreemdelingen. Deze vreemdelingen waren zonder huis of vaderland, als ballingen over de hele wereld verstrooid. Christus’ bloed verschaft hun rust, want zij die in de wereld niets bezitten, vinden in Christus een graf. Wie anders echter zijn deze vreemdelingen dan de zeer vrome christenen die rusten in Christus’ bloed, terwijl ze aan de wereld verzaken en niets bezitten op aarde? De christen immers die niets bezit op aarde, bezit de Verlosser geheel en al.
Het graf van Christus wordt echter in de volgende betekenis aan de vreemdelingen beloofd: hij die zich – als was hij een vreemdeling en een onbekende – behoedt voor de ondeugden van het vlees, hij verdient de rust van Christus. Wat is immers Christus’ graf anders dan de rust van de christen? Wij zijn dus vreemdelingen in deze wereld en als gasten vertoeven wij onder de zon. De Apostel zegt dan ook: ‘Zolang wij thuis zijn in het lichaam, zijn we ver van de Heer’ (2 Kor. 5, 6), namelijk in den vreemde. Wij zijn inderdaad vreemdelingen en voor ons werd een graf gekocht met het bloed van de Verlosser. ‘Door de doop in zijn dood’, zegt de Apostel, ‘zijn wij met Hem begraven’ (Rom. 6, 4). Het doopsel van Christus is dus voor ons een graf, waarin wij door onze zonden sterven, door onze misdaden begraven worden en, nadat het geweten van de oude mens is bevrijd, door een nieuwe geboorte hersteld worden tot een kindschap ten leven.
Het doopsel van de Verlosser is voor ons een graf: daar verliezen wij het leven van vroeger en ontvangen wij waar we voortaan van moeten leven. Groot is dus de genade van dit graf, waarin ons een weldadige dood wordt aangedaan en ons een nog weldadiger leven wordt meegegeven. Groot is de genade van dit graf, die de zondaar zuivert en de stervende ten leven wekt.