Ter voorbereiding van de viering van zaterdag 30-10-2021

Ter voorbereiding van de viering van zaterdag 30-10-2021

Uit de geschriften van Dionysius de Kartuizer († 1471)

De wet van Gods liefde.

Mijn geliefde, mijn grote geliefde, liefste en meest liefderijke Heer Jezus Christus, mijn God, mijn Verlosser, Gij die uit liefde voor ons mensen zijt mens geworden en ook uit liefde voor ons met uw genade onder ons zijt gekomen; Gij die uit mateloze liefde voor de mensen U verwaardigd hebt aan het kruis te sterven; Gij die U hebt willen laten overwinnen door de ketenen van de liefde, hoewel Gij wezenlijk niet te overwinnen zijt; hoe waardig en billijk en met hoeveel recht maakt Gij aanspraak op mijn liefde! Kon ik U niet slechts een gloeiende, doch nog heviger gloeiende, ja een alles overstijgende en volmaakt vurige liefde geven! Gij hebt mij zozeer liefgehad en Gij hebt mij nog zo lief; waarom wordt Gij ook niet door mij bemind? Och, arme en erbarmelijke mens die ik ben, waarom bemin ik zo’n grote minnaar niet met alle vezels van mijn hart? Heer, toen ik U nog niet liefhad, hebt Gij mij het eerst bemind, teneinde een niet-minnaar in een minnaar te veranderen. Ik dank U, liefste Heer. Maar ik smeek U: vergeef mij dat ik geen acht sla op uw voorkomendheid en nauwelijks gevolg geef aan uw inspanningen. Met beloningen nodigt Gij mij uit U lief te hebben en met straffen schrikt Gij mij af om dat na te laten. Als ik de ware liefde zou hebben, zou ik voor altijd gelukkig zijn; als ik de liefde voor U echter veronachtzaam, ga ikvoor eeuwig te gronde. Dat weet ik van uw genadegave. En toch, o ongelukkige die ik ben! Met dove oren ga ik van U weg zonder mij om het toegezegde loon van uw liefde te bekommeren; zonder ook in passende mate, als ik geen liefde heb, de grootheid van het dreigende gevaar te vrezen.

Ondanks dat alles zijt Gij op de hoogte van mijn verlangen, Heer, en mijn onvolmaaktheid is U niet onbekend. Daarom, o mijn God, erbarm U over mij: Gij die de liefde zijt, de liefde in ons uitgiet en ons met de liefde gelukkig maakt. Gij haat toch immers niets van wat Gij geschapen hebt; uw zon laat Gij opgaan voor goeden en slechten, en regen zendt Gij over rechtvaardigen en onrechtvaardigen; Gij laat hoogstens in de steek wie geen enkel verlangen naar U in zich heeft. Door woord en voorbeeld hebt Gij ons de wet van de liefde geleerd. Ik vraag U: schrijf die wet van de liefde in het hart van uw ontrouwe knecht, in mijn hart, hoewel ik een arme zondaar ben die echter toch zoveel vertrouwen heeft in uw goedheid. Ik vraag U: schrijf deze wet van de liefde in mijn hart met de punt van de heilige lans die uw zijde heeft geopend, en met de rood gekleurde inkt van uw kostbaar bloed dat voor ons heil is vergoten, zodat ik deze wet niet slechts ken, maar ook navolgen en vervullen kan. En als het U behagen kan, Heer, voeg dan om dat schrijven in te prenten de heilige spijkers toe die uw handen en voeten doorboorden, en de melk die de zalige borst van uw maagdelijke moeder U bood. Als Gij dit niet doet, Heer, dan zoudt Gij mij tevergeefs bij de wet van de vrees en de genade bevelen U te beminnen. Als Gij onze pogingen niet ondersteunt, Heer, dan blijven ze leeg en ijdel. Zonder U is er niets van enige betekenis, niets heiligs, en niemand wordt uit eigen kracht heilig. Maar ik weet, Heer, dat Gij meer bereid zijt om uw genade weg te schenken dan wij – o wee! – om uw genade te verlangen en te ontvangen.