Overweging ter voorbereiding van 26-04-2023, woensdag in de derde week van Pasen

Overweging ter voorbereiding van 26-04-2023, woensdag in de derde week van Pasen

Uit de geschriften van de priester Romano Guardini († 1968)

Het teken van de ondergang wordt tot het teken van de verrijzenis

Ondanks het zekere besef verloren te gaan, heeft in het hart van de mens ook een vertrouwen geleefd dat er een oplossing zou komen. Dat was nog niet de christelijke hoop, maar wel de voorbode ervan.

In Christus is dan iets ongehoords gebeurd. Het is duidelijk geworden hoe God ons gezind is: Hij veracht de wereld niet; Hij haat haar niet; Hij speelt met haar geen spelletje; Hij kijkt niet vanuit een Olympische hoogte op haar neer, maar Hij bemint haar.

Als iemand van een ander houdt, betekent dit dat hij meeleeft in diens leven en schenkend en ontvangend met die ander verbonden is. Dat is ook de maat waaraan wij de ernst van de overtuiging moeten meten waarmee God ons bemint. In God bespeurt men geen afstandelijke en tot niets verplichtende welwillendheid; Hij bemint ons gewoonweg, in de volle omvang van dat woord. Dat is duidelijk geworden in Christus. Dat spreekt uit Christus’ woorden; uit de hele manier waarop Hij zich bekommerde om zijn medemensen. De uiterste ernst van Gods liefdevolle wil werd echter duidelijk uit het feit dat Hij voor ons stierf.

Hier, in Christus, komt iets op ons toe dat van buiten deze wereld afkomstig is. De mens geworden God staat te midden van ons op en zegt tot ieder, tot mij: ‘Ik wil dat jij te voorschijn komt uit de verlorenheid. Ik wil je heil.’ Alleen al het toelaten van deze woorden en het vertrouwen erop, en dat ondanks het verzet van al wat ons omringt en in ons is: dat is al de christelijke hoop.

Laten wij dat niet te licht opnemen. Ongetwijfeld is God almachtig; als men eenmaal heeft ingezien en aanvaard dat God ons bemint, moet men ook zien en aanvaarden dat in zijn liefde alles mogelijk moet zijn. Wij mogen uiteraard Gods verlossing niet als een spel beschouwen. Iets geweldig belangrijks is daar volbracht. Het woord van de openbaring zegt ons dat de mens verloren was, werkelijk verloren, en dat er geen weg naar het heil leidde.

‘Verlossing’ betekent echter niet dat God met één handbeweging deze onmogelijkheid opheft; dat dus voor Hem kinderspel zou zijn wat voor de mens onmogelijk is. Het betekent dat Hij door zijn menswording binnentreedt in dit kluwen van onmogelijkheden om dit van binnen uit te ontwarren. De mens pleegt in zijn onmogelijkheid als het ware verzet en weert zich tegen Gods verlossende wil. Dat blijkt wel uit de wijze waarop de Verlosser werd aanvaard. Het was toch, zoals Johannes zegt, het moment waarop het hemelse licht kwam, dat in staat was om alles te verlichten; maar er viel een diepe duisternis in die aan dit licht de toegang ontzegde! De verharding van de mens die in zichzelf opgesloten was, plaatste zich als een muur tegenover Gods binnendringende liefde en liet die niet door. Zo onverzettelijk was de hardheid van deze weerstand dat de verlossing tot stand moest komen, doordat Jezus de dood onderging. Zijn verlossende wil bleef, menselijkerwijze gesproken, tijdens zijn leven machteloos. Die wil strandde op het verzet van het hart. Het feit dat Jezus’ wil strandde, is nu juist wat ons verlossing brengt. Het teken van de ondergang wordt tot het teken van de verrijzenis. Maar de liefde van de Verlosser, zijn licht en zijn heilig leven moeten wel door de duisternis heen. Pas aan de overzijde van de dood, in de verrijzenis, gloort de overwinning en werpt van daaruit weer haar stralen op de duisternis van de wereld.