Overweging ter voorbereiding van 24-04-2023, maandag in de derde week van Pasen

Overweging ter voorbereiding van 24-04-2023, maandag in de derde week van Pasen

Uit het commentaar van de heilige priester Beda de Eerbiedwaardige († 735) op de eerste brief van de apostel Petrus

Een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap

Beda de Eerbiedwaardige

‘Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap’ (1 Petr. 2, 9). Deze lofbetuiging werd eertijds door Mozes tot het oude godsvolk gesproken (vgl. Ex. 19, 6). Maar nu richt de apostel Petrus diezelfde woorden tot de heidenvolken, en terecht. Zij hebben immers in Christus geloofd, die als een hoeksteen alle volken heeft verenigd voor het heil dat ooit voor Israël alleen bestemd was.

Die volken noemt Petrus ‘een uitverkoren geslacht’ omwille van hun geloof, om hen aldus te onderscheiden van degenen die de hoeksteen verworpen hebben en daardoor zelf verworpen zijn. Hij noemt hen ‘een koninklijke priesterschap’, omdat ze verenigd zijn met het lichaam van Hem die de hoogste koning en de ware priester is. Als koning neemt Hij de zijnen op in zijn rijk. Als hogepriester reinigt Hij hen van hun zonden door het offer van zijn bloed. Petrus noemt hen ook ‘een koninklijke priesterschap’, opdat ze blijvend voor ogen houden dat hun hoop gericht moet zijn op het eeuwige koninkrijk, en dat ze God zonder ophouden het offer moeten brengen van een smetteloos leven.

Daarna worden ze ‘een heilige natie, Gods eigen volk’ (1 Petr. 2, 9) genoemd. Dit stemt overeen met de verklaring die de apostel Paulus geeft aan een uitspraak van de profeet Habakuk: mijn rechtvaardige zal door trouw geloof zijn leven redden, maar wie terugdeinst, kan Mij niet behagen (vgl. Hab. 2, 4). ‘Maar wij behoren niet tot hen die terugdeinzen en verloren gaan; wij hebben geloof en winnen door geloof het leven’ (Heb. 10, 39). In de Handelingen van de Apostelen zegt diezelfde Paulus: ‘De heilige Geest heeft u tot leiders aangesteld om Gods kerk te hoeden, die Hij zich verwierf door het bloed van zijn eigen Zoon’ (Hand. 20, 28). Wij zijn dus ‘Gods eigen volk’ geworden, ‘de kerk die Hij zich verwierf’ door het bloed van onze Verlosser, zoals eertijds het volk van Israël door het bloed van lammeren verlost werd uit Egypte.

Daarom herinnert Petrus aan de geestelijke betekenis van het oudtestamentische verhaal. Hij toont aan dat dit zijn voltooiing moet vinden in het nieuwe volk van God, waar hij zegt: ‘Gij zijt bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht’ (1 Petr. 2, 9). Het volk dat door Mozes uit de slavernij van Egypte gered werd, hief na de doortocht door de Rode Zee en de ondergang van Farao’s leger een zegelied aan voor de Heer. Zo moeten ook wij die door ons doopsel vergeving van zonden gekregen hebben, de gepaste dank betonen voor Gods weldaden. Want de naam van de Egyptenaren die het volk van God verdrukten, betekent ook: duisternis en kwelling. Zij stellen namelijk de zonden voor die ons achtervolgen, maar in de doop zijn verdelgd.

De bevrijding van de kinderen van Israël en hun tocht naar het sinds lang beloofde land verwijzen naar het geheim van onze verlossing. Door die verlossing zijn wij op tocht naar de luister van het hemelse verblijf, waarbij de genade van Christus ons verlicht en ons de weg toont. Het licht van de genade wordt verbeeld door de wolk- en vuurzuil, die de kinderen van Israël tijdens heel hun tocht beschermde tegen de duisternis van de nacht en hen langs wonderbare paden leidde naar hun woonplaats in het beloofde land.