Overweging ter voorbereiding van 17-08-2023, donderdag in de 19e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 17-08-2023, donderdag in de 19e week door het jaar

Uit het boek ‘Gebed des Heren’ van Romano Guardini (+1968)

Met God de zorg delen voor zijn rijk

Van de mens wordt gevraagd om vóór alles en met de meeste ernst te zoeken naar het rijk van God. Vóór alles moet hij ernaar streven dat het rijk van God tot hem kan komen en in zijn leven ruimte verkrijgen kan. Het moet zijn eerste zorg zijn dat alles geschiedt zoals God het wil – de grote God van wie is gezegd: zoals de hemel zich boven de aarde verheft, zoveel hoger zijn zijn gedachten dan die van de mensen (vgl. Jes. 55, 9).

Alles moet verlopen volgens zijn plan en scheppingswil, de wereld en alle aardse vernuftigheid ten spijt. Dat moet de mens aandurven. Niet langer hijzelf maar God moet het middelpunt van zijn leven zijn. Van dit middelpunt uit moet de mens denken, oordelen, volgens Christus’ woorden. Dit is echter moeilijk, zeer, zeer moeilijk! Het komt ons voor als een dwaasheid, als het loslaten van ieder vast standpunt.

Maar wanneer de mens zo handelt en met God de zorg voor zijn rijk gaat delen, dan zorgt God voor hem op een nieuwe, scheppende wijze. Het leven bekommert zich met zijn door het verstand zo hoog geroemde orde in het geheel niet om de mens, maar nu gaat het zich om hem samentrekken en wordt als het ware op hem geconcentreerd. Een wonder? Ja, een wonder, gezien vanuit louter werelds standpunt. Maar in werkelijkheid een nieuwe schepping, voortkomend uit de enige kracht die in staat is dit te scheppen, uit de tot volle vrijheid van ontplooiing gekomen liefde van God. De wereld en haar gestalte zijn niet voltooid. Zij ligt kneedbaar en gehoorzaam in Gods hand.

Wanneer nu Gods scheppende liefde wordt opgenomen door de liefhebbende zorg en het vertrouwen van de christen, wanneer de vrijheid van de mens haar toegang verleent en voor haar een plaats inruimt, dan groeit een nieuwe gedaante van de werkelijkheid daaruit op. Er vormt zich een ‘nieuwe orde’, van God uitgaand en tot heil strekkend van de nieuwe mens. In deze orde wordt het leven als het ware naar de mens toegedragen. Hij krijgt wat hij voor God nodig heeft, zelfs al gaat hij door duisternis en nood.

In dezelfde mate als bij een mens de zorg voor het rijk van God de allereerste plaats inneemt -’niet met de tong, maar metterdaad en in waarheid’ (1 Joh. 3, 18) – wordt hij met God één in de liefde. Dan ontstaat echter door Gods wil een nieuwe, in alles doorwerkende eenheid. De gebeurtenissen rangschikken zich om deze mens, en alles wat geschiedt, geschiedt uit de liefde.