Overweging ter voorbereiding van 11-02-2023, zaterdag in de 5e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 11-02-2023, zaterdag in de 5e week door het jaar

Uit de verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de vrije wil

Het goed gebruik van de tijdelijke goederen

Augustinus

De eeuwige wet bepaalt dat men zich niet mag hechten aan tijdelijke goederen, maar zich met een gelouterde liefde op de eeuwige waarden moet richten.

Wat streven daarentegen menselijke wetten na? Zij bepalen dat – wanneer wij, mensen, uit begeerte gehecht zijn aan goederen die wij voor een tijdje de onze kunnen noemen – wij die goederen op zo’n manier moeten bezitten dat de vrede en een goede menselijke samenleving geëerbiedigd blijven, zoveel als in dergelijke zaken maar mogelijk is.

Geven we enkele voorbeelden van die tijdelijke goederen. Vooreerst ons lichaam en al wat iemand tot zijn lichamelijk welzijn rekent: een goede gezondheid, de gaafheid van zijn zintuigen, kracht en schoonheid. Voeg daarbij al wat nodig is, ofwel voor het beoefenen van de schone kunsten ofwel voor het uitvoeren van minder verheven ambachten. De eerste goederen, nodig voor de schone kunsten, zijn natuurlijk hoger in waarde dan de laatste.

Onder deze waarden neemt de vrijheid ongetwijfeld een eigen plaats in. Vrij-zijn is evenwel nooit volkomen, tenzij bij de heiligen die zich helemaal richten op de eeuwige wet. Maar in deze samenhang heb ik het over de vrijheid van hen die zich vrij achten, omdat ze niet onderworpen zijn aan een menselijke meester; een vrijheid waarnaar alle slaven verlangen die door hun meester vrijgelaten wensen te worden.

Als een uitzonderlijk goed op deze wereld dienen wij ook onze ouders te beschouwen, onze broers en zusters, echtgenote en kinderen, onze familie, buren en vrienden, allen tenslotte met wie wij ons door een of andere relatie verbonden weten.

Dan is er ook nog de staat die zich gewoonlijk beschouwt als een vader of moeder. En dat is nog niet alles. Denk aan roem, eerbetuigingen en wat men succes bij de massa noemt. Om nog te zwijgen over het geld waaronder alles begrepen is wat wij rechtmatig bezitten aan stoffelijke goederen, goederen die wij naar believen menen te kunnen verkopen of wegschenken.

Nu zal de ene mens van deze goederen een goed gebruik maken, en de andere een slecht. Ze slecht gebruiken zal hij die er zich met heel zijn liefde aan vastklampt, er met heel zijn wezen aan verknocht en verknecht is. Al deze dingen die aan hem onderworpen moeten zijn, zullen dan meester zijn over hem, terwijl hij het feitelijk toch zou moeten zijn die deze goederen tot een goed maakt door ze goed te benutten.

Wie daarentegen de tijdelijke dingen gebruikt zoals het hoort, toont aan dat die dingen werkelijk een goed zijn, niet voor hem – want hij wordt er niet goed of beter van – maar door hem: precies door ze goed te gebruiken, maakt hij die dingen goed. Hij kan er weliswaar van houden, maar zal er zijn ziel niet aan verpanden. Moesten zij hem ontvallen, het zou hem geen ongeneeslijke, vernederende wonde toebrengen. Hij stelt zichzelf boven die stoffelijke goederen door bereid te zijn ze te bezitten en te beheersen, maar door minstens evenzeer bereid te zijn er zich van te ontdoen of ze te verliezen.

Als dit zo is, zal men dan aan het goud of het zilver de schuld geven dat er gierigaards zijn? Zal men het aan het voedsel of de wijn wijten dat er gulzigaards en dronkaards zijn? Zal men vrouwelijke schoonheid veroordelen, omdat er ontuchtigen en echtbrekers zijn? Dergelijke voorbeelden zijn er te over, en bovendien moet men bedenken dat bijvoorbeeld de geneesheer terecht schroeiend vuur aanwendt om een wonde te helen, terwijl met behulp van het goede brood de gifmenger zijn misdaad voltrekt.

Zo is het aan ieders vrije wil overgelaten welke waarden hij zal nastreven, of waaraan hij zich wil toewijden. Niets buiten zijn eigen vrije wil kan zijn geest beletten het verheven standpunt in te nemen van waaruit hij de stoffelijke goederen beheerst, noch hem van de rechte weg doen afwijken. Zo is het wel overduidelijk dat men de verkeerd aangewende stoffelijke dingen zelf niet slecht moet noemen, maar veeleer de vrije mens die ze slecht gebruikt.