Ter voorbereiding van de viering van de zaterdag

Ter voorbereiding van de viering van de zaterdag

Uit de geschriften van de priester Albert Dondeyne († 1985)

De nieuwe levensstijl van de vrije kinderen Gods

Voor de eerste christenen vormden de verrijzenis van de Heer en de kort daarop volgende komst van de Geest des Heren een ondeelbaar geheel, het hoogtepunt van de gehele heilsgeschiedenis, het lang verbeide genademoment waarop de tijd van de heilsverwachting ten einde liep om plaats te maken voor de eschatologische verwachting, dit is: de definitieve verwerkelijking ervan; kortom, de grens tussen Oud en Nieuw Testament.

Inderdaad, de uitstorting en werking van Gods Geest die kort na Jezus glorierijke hemelvaart een aanvang had genomen, werd door de eerste christengemeenschap ervaren als een deelhebben aan de verrijzenis van de Heer: in de vorm namelijk van een daadwerkelijke bevrijding uit de verlammende en verscheurende macht van de zonde. Het is een wedergeboorte uit God tot het frisse, onbevangen en vertrouwvolle leven van de kinderen Gods (vgl. Rom. 8, 9-17) en een radicale omvorming van de onderlinge verhoudingen door de stuwende kracht van de liefde die alles nieuw maakte en die een nieuwe levensstijl inspireerde: een levensstijl namelijk van bevrijde en verrezen mensen.

‘Broeders en zusters, gij zijt tot vrijheid geroepen – schrijft Paulus aan de Galaten – geen vrijheid echter die een vrijbrief zou zijn voor het vlees (dit is: voor de ongeregelde en zondige hartstochten); integendeel, dient elkander in liefde. Ook zeg ik u: leeft naar de Geest, dan zult ge niet de begeerten inwilligen van het vlees. Dit zijn immers de vruchten die de Geest uitwerkt: liefde, blijdschap, vrede, geduld, dienstbaarheid en goedheid, vertrouwen in de anderen, maat en zelfbeheersing’ (Gal. 5, 13-25). Dat is wel de levensstijl van de vrije kinderen Gods.

Aldus was de geestelijke hernieuwing die Ezechiël voorspeld had: ‘Ik geef u een nieuw hart en stort een nieuwe geest in uw binnenste’ (Ez. 36, 26), in vervulling gegaan. Alles scheen zodanig nieuw dat men niet aarzelde van een nieuwe schepping van de mensheid te spreken: een schepping met als stamvader en model niet meer de eerste, aardse Adam, maar de nieuwe, hemelse Adam, de vergeestelijkte, verrezen Christus (vgl. 1 Kor. 15, 45-50). Door de uitstorting van de Geest was de verrijzenis van Christus niet zozeer een persoonlijke aangelegenheid van Jezus als wel het heilsgebeuren bij uitstek, waarin elke gelovige en de hele mensheid betrokken waren.

Die Geest Gods echter is geen magische kracht die de mens van buiten overvalt. Wat de heilige Geest in ons bewerkt, zegt Paulus, is eerder zoiets als een innerlijke bewogenheid, een naar de dingen van de geest bewegende ‘begeerlijkheid’ (vgl. Gal. 5, 17), een geestesgesteldheid of -gezindheid die ons ‘de dingen van hierboven waar Christus woont, doet smaken en beminnen’ (Kol. 3, 2). En inderdaad, de gave van Gods Geest is niets minder dan de aanwezigheid van Gods liefde in de mens (vgl. Rom. 4, 5), die hem bekwaam maakt de dingen van God te beminnen, dat wil zeggen: die dingen waarover Jezus als mensgeworden Woord spreekt en waarvan Hij ons bevrijden moet.