Overweging ter voorbereiding van 15-08-2022, Maria Tenhemelopneming

Overweging ter voorbereiding van 15-08-2022, Maria Tenhemelopneming

Uit een preek van de heilige priester Johannes van Damascus († 750)

Door u is het kleed van de onsterfelijkheid ter wereld gebracht

Eertijds heeft God de eerste mensen, onze stamouders, uit het paradijs verbannen. Zij hadden zich aan de wijn van de ongehoorzaamheid bedronken, door de overtreding was hun geest beneveld en zij waren van een dodelijke slaap bevangen. God heeft hen uit Eden verjaagd. Maar hoe zou thans het paradijs niet openstaan voor haar die elke bekoring van de zonde heeft afgeslagen, die de vrucht heeft voortgebracht van de gehoorzaamheid aan onze God en Vader en voor alle stervelingen het leven opnieuw heeft doen beginnen? Hoe zou de dood een prooi kunnen vinden in deze zalig geprezen vrouw die, door de persoon van het Woord Gods, zelf geheel met God verbonden was? Hoe zou het dodenrijk haar kunnen opnemen? Waarom zou zij niet veeleer een woonstede krijgen bij Christus, de weg en de waarheid, die gezegd heeft: ‘Waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn’ (Joh. 12, 26). Zeker, kostbaar is de dood van Gods heiligen. Maar kostbaarder is het heengaan van Gods moeder uit dit leven.

Toen riepen Adam en Eva, onze stamouders, luid en vol vreugde uit: ‘Zalig, dochter, die ons van de straf voor de overtreding van het gebod hebt bevrijd! Gij hebt van ons een sterfelijk lichaam ontvangen, door u is het kleed van de onsterfelijkheid ter wereld gebracht. Gij hebt uw mens-zijn aan ons te danken, aan u danken wij ons welzijn. Gij hebt ons uit de ballingschap teruggeroepen naar onze oude verblijfplaats; wij hadden het paradijs gesloten, gij hebt de weg geopend naar de boom van het leven. Door ons is droefheid gekomen na vreugde, door u daarentegen is er weer vreugde gekomen na droefheid. Hoe zoudt gij, onbevlekte, onderhevig kunnen zijn aan de dood? Gij zijt de brug naar het leven, de ladder naar de hemel: de dood zal voortaan de overgang zijn naar de onsterfelijkheid.’

En zelf sprak Maria, zonder vrees voor de werkelijkheid: ‘In uw handen, Zoon, beveel ik mijn geest. Ontvang dan mijn geest die U zo dierbaar is, ontvang mijn ziel die Gij voor schuld hebt gevrijwaard. Aan U, niet aan de aarde vertrouw ik mijn lichaam toe. Breng mij van hier over naar U. Waar Gij zijt, vrucht van mijn schoot, laat ook mij daar uw woning delen. Ik haast mij naar U, voor wie geen afstand te groot was om tot mij te komen.’

Toen zij dit gezegd had, hoorde zij op haar beurt: ‘Kom, gezegende Moeder, treed binnen in mijn rust. Sta op en kom, mijn vriendin, schoonste onder de vrouwen. De winter is nu voorbij. Schoon zijt gij, geheel en al, mijn geliefde; geen smet is er aan u. De geur van uw zalfolie gaat alle reukwerk te boven (vgl. Hoogl. 4, 10)!’

Meer dan welzijn en schoonheid zijt gij door de Heer bemind; waardig zijt gij koningin des hemels te worden genoemd. Vol vreugde zijn de koren van de engelen, uw deelgenoten en medeburgers.

De poort van het paradijs werd door Eva voor allen gesloten en door de maagd Maria opnieuw geopend.

Vol vreugde zijn de koren van de engelen, uw deelgenoten en medeburgers.