Ter voorbereiding van de viering van vrijdag na Aswoensdag
Uit de kleine verhandeling over de moderne devotie van de priester Florens Radewijns († 1400)
Verdieping van innerlijk leven
Er bestaat een korte methode om werkelijk het innerlijk leven te verdiepen: een mens moet voortdurend erop bedacht zijn en zich moeite geven om – door soberheid, overdenking, goede lectuur en overweging van de heilige Schrift – twee zaken na te streven. Hij moet door deze genoemde middelen zijn innerlijk zuiveren van verkeerde neigingen en schadelijke hartstochten, en daarna goede eigenschappen ontwikkelen, vooral de liefde tot God en tot de medemens, en in gemeenschap leven met God en de medemens.
Deze twee, de zuiverheid van hart en de liefde tot God, zijn de twee doeleinden in het leven van een mens die – naargelang hij er dichterbij komt – zijn volmaaktheid bevorderen.
Echte liefde bestaat alleen in een mensenhart dat zuiver is van slechte neigingen en karaktertrekken, en dat goede eigenschappen en trekken bezit. ‘Liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in, zij zoekt zichzelf niet,’ zoals Paulus schrijft in zijn eerste brief aan de christenen van Korinte (13, 4-5).
Op deze twee zaken moet een mens voortdurend georiënteerd zijn bij zijn doen en laten, als op het hem gestelde doel. Een boogschutter let goed op de schietschijf, en hoe dichter hij het middelpunt van de schijf benadert, des te betere schutter is hij.
Hoe meer een mens zijn hart zuivert van slechte neigingen en ongeordende verlangens, des te meer wordt hij een mens met goede eigenschappen en vooral met liefde. Daarom zegt Augustinus in het derde boek van zijn Christelijke Leer: ‘Hoe meer de wanorde verbannen wordt, des te meer liefde is er.’
Om echter goed te weten wat het betekent zijn hart te zuiveren en zich deugden eigen te maken, moet een mens overdenken dat aan alle mensen mogelijkheden en capaciteiten en geesteseigenschappen gegeven zijn die aansporen tot het goede. Dat zijn: verstand, affectiviteit, geheugen en gevoelens als liefde, vrees, haat, hoop, blijdschap, droefheid. Met zijn verstand kan een mens God kennen, met zijn hart en zijn wil Hem beminnen, met zijn geheugen zich geborgen weten. Vrees brengt hem ertoe God niet te beledigen en niet van Hem gescheiden te raken; hoop doet hem vertrouwen op Gods goedheid; liefde doet hem God beminnen boven alles, en zichzelf en zijn medemensen omwille van God. Het genoegen dat hij in de schepping beleeft, dankt hij aan God; vreugde doet hem blij zijn en zich verheugen in God.
Maar de erfzonde heeft al dit goede aangetast en scheef doen groeien, waardoor er een neiging ontstaat naar minder goede zaken. We kunnen waarheid vaak niet onderscheiden van onwaarheid; we kiezen iets verkeerds in plaats van iets goeds; ons geheugen is onstandvastig en denkt wisselend aan van alles, zodat we onrustig worden; we zijn soms alleen huiverig voor materiële tegenslag, lichamelijk ongemak en voor miskenning door anderen. Onze hoop is scheefgegroeid omdat we minder verwachten dan noodzakelijk, of meer dan juist is.
Een mens kan standvastig blijven als hij deze eigenschappen tot ontwikkeling brengt, en zo zuivert hij zijn hart en ordent hij zijn innerlijk.
Daarom zegt Bernardus in een preek over de hemelvaart van de Heer: ‘Twee zaken moeten gezuiverd worden: ons verstand en ons gemoed; het verstand om tot juiste kennis te komen, en het gemoed om een mens van goede wil te zijn.’ En in diezelfde preek zegt hij nog: ‘Alleen daarin bestaat de volmaakte godsdienstigheid en de godsdienstige volmaaktheid.’