Ter voorbereiding van de viering van de maandag
Uit een brief van de heilige Paulinus, bisschop van Nola († 431)
Overal laat God zijn liefde werkzaam zijn door de heilige Geest
Het is de ware liefde en het volmaakte beminnen waarvan u, Alypius, ons in al onze nederigheid een bewijs hebt gegeven. Daaruit blijkt dat u, heer, terecht als heilig, zalig en onvergetelijk bekend staat. Ik heb namelijk van mijn dienaar Julianus bij zijn terugkeer uit Carthago de brief ontvangen waarin uw heiligheid mij zo zeer getroffen heeft. Het scheen mij toe dat ik niet zomaar kennis maakte met uw liefde, maar dat ik de liefde opnieuw mocht ervaren. Want die liefde komt overduidelijk voort uit Hem die ons vanaf het begin van de wereld voor zich heeft voorbestemd. In Hem zijn wij geschapen, nog voordat wij geboren zijn. Want ‘Hij is de Schepper en Meester, wij zijn kudde, zijn volk’ (Ps. 100 (99), 3), Hij die alles geschapen heeft wat nadien zou bestaan. Door zijn voorzienigheid en daadkracht zijn wij voorbestemd tot gelijkheid van wil en tot eenheid van geloof of, zo u wilt, tot het geloof in de eenheid. Nog voordat we elkaar leerden kennen, heeft de liefde ons verenigd. Zodoende leerden wij elkaar in feite al kennen, nog voordat we elkaar in levenden lijve aanschouwden, en wel door de openbaring van de Geest.
Daarom prijs ik mij gelukkig en ik beroem me op de Heer. Hij is het en Hij alleen die overal op aarde zijn liefde werkzaam laat zijn in de zijnen door de heilige Geest. Over elk menselijk wezen heeft Hij zijn Geest uitgestort. Hierdoor verkwikt Hij zijn stad als door een onstuimige rivier. Onder de burgers van die stad heeft Hij u terecht als leider ‘te midden der machtigen van zijn volk’ (Ps. 113 (112), 8) op de stoel van de apostelen geplaatst. Ikzelf was terneergeslagen en hulpeloos. Maar God heeft me doen opstaan uit het stof van de aarde en Hij heeft mij een plaats gegeven onder uw ambtgenoten. Maar nog meer beroem ik mij op de gave van de Heer waarmee Hij mij voorgoed een plaats heeft gegeven in uw hart. Zozeer heeft God zich de moeite getroost om mij te laten doordringen tot uw binnenste, dat ik gerust mag spreken van een bijzonder sterk vertrouwen mijnerzijds op uw liefde. Mijn ambt en mijn taak roepen mij op om u vol vertrouwen en uit alle kracht te beminnen.
U mag gerust weten dat ik lang geleden een zondaar was. Toen werd ik aan de duisternis en de schaduw van de dood onttrokken. Niet zomaar heb ik destijds de levensadem ontvangen, niet zomaar heb ik destijds de hand aan de ploeg geslagen en het kruis van Christus opgenomen. Ik wil ook in staat zijn om het kruis ten einde toe te dragen, daarbij geholpen door uw woorden. Het loon voor uw verdiensten zal nog groter zijn, als u door uw voorspraak mijn last zult verlichten. Een gelovige – ‘broeder’ zou ik hem niet willen noemen – die zijn hand uitstrekt naar iemand die zwoegt, zal oprijzen als een machtige stad (vgl. Spr. 18, 19).
Ik heb u, heiligheid, een brood gestuurd ter wille van de eenheid. Dit brood bevat zelfs de kracht van de hele Drieëenheid. Als u het aanneemt, zal het voor u een ware zegen worden.