Ter voorbereiding van de viering van de maandag
Uit het levensverhaal van de heilige Henricus door de diaken Adalbert van Bamberg († 12e eeuw)
Hij schonk de kerk de weldaden van vrede en rust
Toen Henricus, de dienaar Gods, tot koning gezalfd was, stelde hij zich niet tevreden met de beperktheid van de wereldse macht, maar hij besloot, om de kroon van de onsterfelijkheid te verwerven, krijgsdienst te verrichten voor de allerhoogste Koning, want heersen is Hem dienen. De grootste zorg van Henricus was immers de verbreiding van de christelijke godsdienst. Daarom begon hij de kerken rijkdommen in overvloed te schenken en ze buitengewoon te verfraaien. Hij stichtte in zijn eigen gebied het bisdom Bamberg en dit stelde hij onder de bescherming van de prinsen van de apostelen, Petrus en Paulus, en onder die van de martelaar, de heilige Joris. Na dit bisdom bijzondere rechten verleend te hebben, droeg Henricus het bisdom over aan de kerk van Rome om niet alleen aan de eerste bisschopszetel de van Godswege verschuldigde eer te bewijzen, maar ook om zijn eigen stichting door een zo hoge bescherming nog beter te beveiligen.
Opdat het allen duidelijker wordt met wat voor een waakzaamheid deze allerheiligste man ook voor de toekomst zijn kerk de weldaden van vrede en rust schonk, nemen wij hier een brief van Henricus op waarin dit bevestigd wordt:
‘Henricus, koning door de voorzienigheid en barmhartigheid van God, aan al de kinderen van de kerk, zowel in het heden als in de toekomst. Door de zeer heilzame aansporingen van de heilige Schrift worden wij onderricht en aangespoord ons erop toe te leggen, afstand te doen van aardse goederen en met achterstelling van de genoegens van deze wereld, voor alle eeuwigheid een plaats in de hemel te verwerven. Immers, aardse roem is, zolang als men hem bezit, vluchtig en ijdel, als men daarin ook niet iets van de hemelse eeuwigheid ziet. God voorzag echter in zijn barmhartigheid ten behoeve van het menselijk geslacht in een nuttig geneesmiddel: Hij maakte de rijkdom hier op aarde tot prijs voor het verwerven van een plaats in het hemels vaderland.
Wij zijn ons heel goed bewust van Gods goedertierenheid jegens ons en wij weten heel goed dat wij tot de eer van het koningschap verheven zijn, omdat God in zijn erbarming om niet zijn blik op ons heeft laten rusten. Daarom past het naar onze mening niet alleen de door onze voorgangers gebouwde kerken te verfraaien, maar ook nieuwe te bouwen tot meerdere eer en glorie van God en deze te eren door schenkingen die van onze godsvrucht en grote dankbaarheid blijk geven. Daarom kunnen wij niet doof blijven voor de opdrachten van de Heer en luisteren wij gehoorzaam naar de stem van God. Daarom verlangen wij de schatten die de Heer ons in zijn milddadigheid en vrijgevigheid geschonken heeft, in de hemel te beleggen, waar dieven niet kunnen inbreken om ze te stelen, waar ze niet door mot of worm vergaan (vgl. Mt. 6, 20). En wanneer wij nagaan wat wij tot nu toe in de hemel allemaal vergaard hebben, vertoeft ons hart daar vaker in liefdevol verlangen.
Daarom wensen wij dat het de gemeenschap van alle gelovigen duidelijk is dat wij een plaats, Bamberg geheten, die wij van onze vader geërfd hebben, tot de hoge eer van bisschopszetel verheven hebben, opdat daar een roemrijk gedenkteken voor ons en onze vaderen opgericht wordt en daar voortdurend voor alle rechtgelovigen het heilzame offer gevierd wordt.’