Ter voorbereiding van de viering van de donderdag

Ter voorbereiding van de viering van de donderdag

Uit het commentaar van de heilige Cyrillus, bisschop van Alexandrië († 444), op het evangelie van Johannes

De uitstorting van de heilige Geest over alle mensen

De Schepper van het al besloot ‘alles in Christus onder één hoofd te brengen’ (Ef. 1, 10) op een schitterende wijze. Hij wilde de menselijke natuur in haar oude staat herstellen. Hij beloofde haar daarom naast andere geschenken opnieuw de gave van de heilige Geest. Anders was het trouwens niet mogelijk geweest een ongestoord bezit van deze gaven te herstellen.

God bepaalde dus het ogenblik van de komst van de heilige Geest over ons en beloofde: ‘In die dagen’ – dus in de dagen van onze Verlosser – ‘zal Ik mijn Geest uitstorten’, en wel ‘over alle mensen’ (Joël 3, 1).

Daarna bracht de tijd van barmhartigheid de eniggeboren en mensgeworden Zoon in ons midden op aarde, volgens de Schrift een mens, geboren uit een vrouw. God de Vader schonk opnieuw de Geest. Christus ontving de Geest het eerst, als eersteling van de menselijke natuur die hersteld werd. Johannes getuigde hierover: ‘Ik heb de Geest uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten’ (vgl. Mt. 3, 16).

Als men zegt dat Christus de Geest ontvangen heeft, is dat in zover Hij mens geworden is en het voor Hem als mens passend was de Geest te ontvangen. Hij bestaat immers als Zoon van God de Vader, is uit Hem voortgekomen vóór zijn menswording en zelfs vóór alle eeuwen. Toch hoort Hij zonder enig bezwaar God de Vader na de menswording zeggen: ‘Gij zijt mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt’ (Ps. 2, 7).

De Vader zegt van Hem die van alle eeuwigheid God is en uit Hem voortgekomen, dat Hij nu is verwekt. Want Hij wil ons in Hem aanvaarden als aangenomen kinderen. En daarom was de hele natuur in Christus besloten, in zover Hij mens was. Zo zegt men dat de Vader aan de Zoon, terwijl deze zijn eigen Geest bezit, opnieuw de Geest schenkt om ons in Hem daaraan deelachtig te maken. Om die reden trekt Hij zich het lot van Abrahams nakomelingen aan (vgl. Heb. 2, 16), zoals er geschreven staat: ‘Hij is in alles aan zijn broeders gelijk geworden’ (Heb. 2, 17).

De Eniggeborene heeft dus de heilige Geest ontvangen, maar niet voor zichzelf, want de Geest is, zoals gezegd, van Hem, in Hem en door Hem. Maar omdat Hij mens geworden was, droeg Hij de hele natuur in zich om die volledig te herstellen en in de oude staat terug te brengen. Daar moeten wij goed op letten. Wij zullen dan zien, als we verstandig redeneren en steunen op de woorden van de Schrift, dat Christus de Geest niet voor zichzelf ontvangen heeft, maar veeleer in zichzelf voor ons. Want door Hem komt al het goede ook bij ons.