Ter voorbereiding van de viering van de dinsdag

Ter voorbereiding van de viering van de dinsdag

Uit de geschriften van de priester Origenes († 253/254)

De deelgenoten in het lijden van Christus zullen ook delen in zijn bemoediging

Als ‘wij zijn overgegaan van de dood naar het leven’ (1 Joh. 3, 14), omdat wij van het ongeloof zijn overgegaan naar het geloof, moeten wij er ons niet over verbazen dat de wereld ons haat. Want wie niet van de dood naar het leven is overgegaan, maar in de dood gebleven is, kan niet houden van mensen die, om zo te zeggen, uit het duistere huis van de dood zijn overgegaan naar een paleis van levenslicht, dat uit levende stenen is opgebouwd.

‘Voor ons heeft Jezus zijn leven gegeven’ (1 Joh. 3, 16). Dus moeten ook wij het geven, ik zeg niet voor Hem, maar voor onszelf, namelijk voor hen die door ons martelaarschap zullen worden gesticht.

Voor ons is het nu tijd om als christenen trots te zijn. Want er staat: ‘Meer nog, wij zijn zelfs trots op onze beproevingen, in het besef dat verdrukking leidt tot volharding, volharding tot beproefde deugd en deze weer tot hoop. En de hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest’ (Rom. 5, 3-5).

‘Omdat wij volop delen in het lijden van Christus, worden wij door Christus evenzeer bemoedigd’ (2 Kor. 1, 5). Dus moeten wij met de grootste bereidwilligheid het lijden van Christus aanvaarden en het zal ons overvloedig ten deel vallen, als wij verlangen naar een overvloedige bemoediging, zoals allen die lijden dit zullen verkrijgen maar misschien niet in gelijke mate. Want als de bemoediging voor een ieder gelijk was, zou er niet geschreven staan: ‘Omdat wij volop delen in het lijden van Christus, worden wij ook overvloedig bemoedigd’ (2 Kor. 1, 5).

Delen wij in zijn lijden, dan zullen wij in de mate dat wij daarin delen met Christus, ook deel krijgen aan zijn bemoediging. Dat weten wij van de Apostel, die vol vertrouwen zegt: ‘Wij weten dat gij, delend in onze smarten, ook zult delen in onze bemoediging’ (2 Kor. 1, 7).

God zegt immers door de profeet: ‘Op de gunstige tijd heb Ik u verhoord, op de dag van het heil ben Ik u te hulp gekomen’ (Jes. 49, 8). Welke tijd is dus zo geschikt als deze, nu wij vanwege onze toewijding aan God in Christus, in de triomftocht van deze wereld onder bewaking moeten meetrekken, maar zelf eerder als overwinnaars dan als overwonnenen worden meegevoerd?

Want de bloedgetuigen van Christus ontvangen met Hem de vorsten en de machten, met Hem zegevieren zij: als deelgenoot van zijn lijden krijgen zij ook deel aan de grote daden die Hij in zijn lijden heeft verricht. Welke dag is dus zozeer dag van heil als de dag waarop wij van dit leven afscheid nemen?

Maar ik smeek u: ‘Geeft niemand enige aanstoot om uw werk niet in opspraak te brengen. In alle omstandigheden moet gij proberen u te gedragen als dienaars van God in grote standvastigheid’ (2 Kor. 6, 3-4), en zegt dan: ‘Wat zal ik nog wachten, Heer? Op U stel ik mijn hoop’ (Ps. 39 (38), 8).