Ter voorbereiding van 09-03-2022, woensdag in de 1e week van de veertigdagentijd
Uit een preek van Johannes Mediocris, bisschop van Napels († 553)
Bemin de Heer en wandel op zijn paden
‘De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zou ik vrezen?’ (Ps. 27 (26), 1). De dienaar David die dit zag, was groot! Hij besefte goed hoe hij verlicht werd; hij wist vanwaar het licht kwam en hoe heerlijk de mens is die verlicht wordt. Hij zag het licht. Niet het licht dat naar de avond neigt, maar het licht dat geen oog ziet. Wie door dit licht verlicht is, vervalt niet tot zonde en evenmin struikelt hij over de ondeugd.
De Heer heeft immers gezegd: ‘Gaat uw weg zolang gij dat licht hebt’ (Joh. 12, 35). Over welk licht zou Hij hier anders spreken dan over zichzelf? Want Hij heeft ook gezegd: Ik ben het licht dat in de wereld gekomen is, zodat zij die zien, niet zien, en zij die blind zijn, het licht ontvangen (vgl. Joh. 12, 46; 9, 39). De Heer dus is ons licht, de zon van de gerechtigheid die haar stralen werpt over zijn katholieke kerk die over de hele wereld verspreid is. Om Hem aan te kondigen heeft de profeet uitgeroepen: ‘De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zou ik vrezen?’ (Ps. 27 (26), 1).
De mens die innerlijk verlicht is, loopt niet mank. Hij wijkt niet af van de weg, hij verdraagt alles. Wie het vaderland van verre ziet, biedt weerstand aan allerlei tegenslagen. Hij laat zich niet terneerslaan door aardse beproevingen, maar vindt zijn kracht in God. Hij houdt zijn hart in toom en verdraagt ze. Zijn nederigheid brengt geduld voort. Dat ware licht dat iedere mens verlicht in deze wereld (vgl. Joh. 1, 9), geeft zichzelf aan hen die God vrezen. Het spreidt zich uit over wie het wil en overal waar het wil, en het openbaart zich aan wie de Zoon wil.
Wie in het duister zit en in de schaduw van de dood – dat wil zeggen: in de duisternis van het kwaad en de schaduw van de zonden – gruwelt van zichzelf wanneer het licht komt. Hij kijkt naar zichzelf, hij heeft berouw, wordt rood van schaamte en zegt: ‘De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zou ik vrezen?’
Broeders en zusters, de genezing die hier beloofd wordt, is groots! Dat heil vreest de zwakheid niet; het schrikt er niet voor terug zich af te matten en evenmin beschouwt het de smart. Daarom moeten we zowel met de lippen als met het hart, volledig en zonder terughouding, uitroepen en zeggen: ‘De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zou ik vrezen?’ (Ps. 27 (26), 1). Als Hij ons licht is en als Hij ons redt, wie zou ik dan vrezen? Al komen nevels van kwade gedachten over mij: de Heer is mijn licht. Ze kunnen komen, maar niet verder geraken. Ze kunnen mijn hart bestormen, maar het niet overwinnen. Al word ik door hartstocht verblind: ‘De Heer is mijn licht.’ Hij is dus onze kracht, die zichzelf aan ons geeft, terwijl ook wij ons geven aan Hem. Haast je naar de arts terwijl je nog kunt, want er kan een tijd komen dat je dit wel zou willen, maar niet meer zult kunnen.