Ter voorbereiding van 28-04-2022, donderdag in de tweede week van Pasen

Ter voorbereiding van 28-04-2022, donderdag in de tweede week van Pasen

Uit een paaspreek van de zalige Guerric, abt van Igny († 1157)

Zij berichtten: Jezus leeft.

‘De zonen van Jakob berichtten aan hun vader: Jozef leeft’ (Gen. 45, 26). Wat kan ik daar anders onder verstaan dan: zij berichtten aan de apostelen: Jezus leeft?

Onder Jakob versta ik namelijk niets anders dan de kring van de apostelen; en dat is zo vreemd niet, meen ik: niet alleen hebben zij in Jakob hun oorsprong, maar veeleer zijn zij de vaderen van een menigte gelovigen. Dat zijn de ware Israëlieten naar de geest, zoals Jakob hun vader het was naar het vlees.

Zoals Jakob, zo ook de apostelen: toen zij meenden dat ‘hun’ Jozef dood was, waren zij ontroostbaar in hun smart; toen zij hoorden dat Hij nog leefde, waren zij maar moeizaam en traag in hun geloof, maar toen zij Hem herkend hadden, was hun vreugde onuitsprekelijk.

Er staat te lezen: ‘Zij vertelden hem: Jozef leeft nog! Toen Jakob dit hoorde, was het alsof hij uit een diepe slaap ontwaakte en hij kon hen niet geloven’ (Gen. 45, 26). Het lijkt mij als wordt hier met andere woorden gezegd wat wij in het evangelie kunnen lezen: ‘Deze’, dat is Maria Magdalena, ‘ging het vertellen aan hen die zijn metgezellen waren geweest en nu rouwden en weenden. Maar toen die hoorden dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet. Daarna verscheen Hij aan twee van hen, die op weg waren. Nadat dezen teruggekeerd waren, vertelden ze het aan de overigen, maar zelfs zij werden niet geloofd’ (Mc. 16, 10-13). Zo ook bij Lucas: ‘Zij keerden van het graf terug en brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen. Maar dat verhaal leek hun beuzelpraat en zij geloofden hen niet’ (Lc. 24, 9-11); ongetwijfeld omdat zij ontwaakten uit een diepe slaap van ontgoocheling en wanhoop.

‘Toen Jakob echter zag,’ zo zegt de Schrift, ‘wat Jozef gestuurd had, leefde zijn geest weer op en hij sprak: genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog: ik wil naar hem toe en hem zien, voor ik doodga’ (Gen. 45, 27-28). Zo hadden ook op de apostelen woorden weinig invloed, totdat zij ‘gaven’ kregen. Want ook Jezus zelf overtuigde hen, toen Hij hun zijn aanwezigheid toonde, niet zozeer door het tonen van zijn lichaam als wel door het inblazen van de ‘gave’ van de heilige Geest.