Ter voorbereiding van 24-02-2022, donderdag in de 7e week door het jaar
Uit het commentaar van de heilige Ambrosius, bisschop van Milaan († 397), op de psalmen
Gij laat het licht van uw aanschijn over ons opgaan, Heer.
‘Waarom verbergt Gij uw gelaat?’ (Ps. 44 (43), 25). Soms zijn wij er zo slecht aan toe dat onze stemming somber wordt en ons zicht op de waarheid wordt vertroebeld. Dan denken we: God verbergt zijn gelaat voor ons. Immers, als God zich deze toestand aantrekt en de gast wil zijn van onze geest, zijn wij zeker dat geen duisternis ons overvallen kan. Want het gelaat van de mens is de lichtbron van het lichaam: kijken wij iemand aan, dan leren wij hem kennen als hij onbekend is, of is hij bekend, dan herkennen wij hem; als wij hem zien, kan hij niet verborgen blijven. Hoeveel te meer verlicht het gelaat van God degene die Hij aankijkt.
De apostel Paulus, die een betrouwbare tolk van Christus is, om ons in weldoordachte bewoordingen te doordringen van zijn geest, heeft het ook nu weer prachtig geformuleerd. Hij schrijft: ‘Dezelfde God die heeft gezegd: licht moet schijnen in het duister, is als een licht in onze harten opgegaan, om de kennis te doen stralen van zijn heerlijkheid, die ligt over het gelaat van Christus’ (2 Kor. 4, 6). Hier horen wij dus, waar het licht van Christus in ons opgaat. Het is het eeuwige licht dat straalt in ons hart. Daartoe heeft de Vader Hem in de wereld gezonden: dat wij, die in aardse duisternis verkeerden, in het licht van zijn gelaat het eeuwige en hemelse konden aanschouwen.
Waarom spreek ik over Christus, als ook de apostel Petrus tegen de man die vanaf zijn geboorte lam was, heeft gezegd: ‘Kijk ons eens aan’ (Hand. 3, 4). Hij keek Petrus aan, en werd door de genade van het geloof verlicht; want hij zou niet van zijn kwaal genezen zijn, als hij niet vol vertrouwen had geloofd. Welnu, als de apostelen zo’n heerlijk licht uitstralen, dan zeker Christus.
Vandaar dat Zacheüs in een boom klom toen hij hoorde dat Jezus de Heer voorbijkwam, want hij was klein van gestalte en had Hem te midden van de menigte niet kunnen zien. Hij zag Christus en vond het licht. Hij zag Hem, en hij die vroeger het bezit van anderen stal, deelde nu het zijne uit.
‘Waarom verbergt Gij uw gelaat?’ (Ps. 44 (43), 25). Dat wil zeggen: ook al verbergt Gij, Heer, uw gelaat, toch ‘laat Gij het licht van uw aanschijn over ons opgaan, Heer’ (Ps. 4, 7). Het schuilt in ons hart, het straalt in ons diepste binnenste. Want niemand houdt stand, als Gij uw gelaat verbergt.