Preekje op 28-10-2020, woensdag in de 30e week door het jaar 2

Preekje op 28-10-2020, woensdag in de 30e week door het jaar 2

Wij vieren de apostelen Simon en Judas. Op een dag ging onze Heer naar het gebergte om héél de nacht door te bidden. Daar moet iets goeds uit voortkomen. Bij het aanbreken van de dag riep Hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf uit, ook Simon en Judas.

Simon behoorde vroeger tot de partij van de Zeloten, die met geweld de heerschappij van de Messias wilden vestigen. Vandaar de naam IJveraar. Simon is de zoon van Maria van Klopas. Matteüs noemt hem ‘broeder des Heren’. ‘Broeder’ betekent hier ‘neef’.

Judas Taddeüs is de patroon van hopeloze zaken, misschien omdat hij als naamgenoot van de verrader niet zo gemakkelijk werd aangeroepen, tenzij in hopeloze gevallen. Ook hij is een ‘broeder des Heren’ en de broer van Jakobus de Jongere. De bijnaam Taddeüs betekent, de Groothartige, de Onverschrokkene.

Simon preekte het Evangelie, volgens de overlevering, in Egypte en Judas in Mesopotamië. Later hebben zij elkaar ontmoet in Perzië en zijn daar, na een zegenrijke missiearbeid de marteldood gestorven.

In de eerste lezing horen wij de apostel Paulus tegen de christenen van Efeze zeggen, dat zij medeburgers zijn van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en de profeten.

Sommige mensen zijn geïnteresseerd in hun stamboom. Zij zien waar zij vandaan komen en dat kan ook iets over henzelf vertellen. Het feest van Simon en Judas is een goede gelegenheid om iets soortgelijks te doen met ons erfgoed als christenen.

We hebben niet veel historische gegevens over deze twee apostelen. Ook zij zijn door dus Jezus Christus zelf gekozen en zij trokken met Hem mee gedurende zijn prediking. Ook zij maken deel uit van het fundament waarop God zijn Kerk heeft gebouwd.

Maar ook de apostelen en de heiligen waren normale mensen met hun eigen kracht en met hun zwakheden. In de kerkgeschiedenis komen wij mensen tegen, die heldhaftig waren en heilig, maar die van tijd tot tijd ook konden struikelen en vallen, om dan weer op te staan en door te gaan met het volgen van de Heer.

De apostelen toonden bijzondere deugden. Het was bijvoorbeeld heel dapper om hun dagelijkse leven te verlaten om leerlingen van Jezus te worden. Maar hun gedrag was niet altijd even edel. Nadat hij drie jaar lang leerling van Jezus was geweest, ontkende hun leider Jezus te kennen. Een ander weigerde te geloven dat Jezus was opgestaan uit de dood. En bijna allemaal lieten zij Jezus in het uur van zijn lijden in de steek. En verhalen en gebeurtenissen als deze zien wij de hele kerkgeschiedenis door. Er zijn tijden geweest van grote zegening, maar ook van groot lijden, van misbruik en menselijke zwakheid, samen met tijden van grote opoffering, nederigheid en vooruitgang.

Wat vertelt deze geschiedenis over onszelf? Dat God met ons is, met zijn liefde en barmhartigheid, ondanks onze zwakheden. Jezus zal nooit zijn kerk verlaten. In feite is het zo dat in tijden van groot lijden en strijden Jezus ons zelfs meer nabij is dan anders. Wij mogen blij en dankbaar zijn, dat wij zo met God verbonden zijn, maar laten wij tegelijkertijd nederig zijn, want het is de liefde en de genade van God, die zijn Kerk bijeenhoudt.

Eren wij God om te verkrijgen, dat ook in onze tijd steeds meer mensen iets van Gods nabijheid mogen ervaren, opdat zij een beter leven gaan leiden.