Preekje op 26-08-2020, woensdag in de 21e week door het jaar 2

Preekje op 26-08-2020, woensdag in de 21e week door het jaar 2

Beste medegelovigen, als wij met zekerheid meenden te weten, dat morgen de wereld zou vergaan, zouden wij vandaag dan nog de moeite nemen om te gaan werken, om boodschappen te doen of om ons grasveldje te maaien?

Bijbelgeleerden denken, dat dit de kwestie kan zijn geweest waarmee de christenen van Tessalonica worstelden. Sommigen van hen geloofden, dat de wederkomst van Christus nabij was en daarom waren er mensen, die gestopt waren met werken. Zij leefden van het werk van anderen. Dit riep niets anders op dan angst en verdeeldheid.

Daarom schrijft de apostel Paulus hen, dat zij – ook al kan het einde van de wereld op elk willekeurig moment plaatsvinden – iedere dag opnieuw toch ten volle moesten leven en werken. Hij wijst hem op zijn eigen voorbeeld van toen hij nog bij hen woonde: “Dag en nacht hebben wij gearbeid, met veel inspanning en moeite, om niemand van u tot last te zijn” (2 Tess. 3, 8)

Paulus begrijpt, dat het leven soms een kwestie is van hard ploeteren. Hij weet, dat het soms verleidelijk kan zijn om de handdoek in de ring te gooien en gewoon te wachten totdat Jezus Christus wederkomt.

Maar hij kent ook de waarde van het dagelijkse werk als een manier van het dienen en verzorgen van andere mensen. Hij weet hoe belangrijk het is om bij te dragen aan het welzijn van de mensen om ons heen.

Zonder dit gevoel van vervulling, van medewerking, zonder de zegeningen van verantwoordelijkheid en toewijding die voortkomen uit het werk, kan onze geest in duisternis dwalen en kunnen wij onze roeping om een licht voor de wereld te zijn uit het oog verliezen.

Natuurlijk is een baan niet voor iedereen weggelegd, zeker niet in deze coronatijd, maar dat betekent niet, dat mensen moeten opgeven. Er is genoeg te doen: vrijwilligerswerk in de kerk of in een buurtcentrum kan ons helpen een verschil te maken. Contact houden met familie en vrienden is ook belangrijk, kan bemoedigend werken. En dan is er nog altijd het noodzakelijke en vruchtbare werk van de bemiddeling, ook in gebed, niet alleen voor dierbaren, maar voor iedereen.

Paulus beëindigt zijn brief met de vraag aan God om zijn vrede over de christenen van Tessalonica uit te storten. We kunnen dit natuurlijk zien als een soort standaard zin, net iets als “met vriendelijke groeten”, maar voor Paulus betekent dit woord toch meer. Hij grijpt het einde van zijn brief aan als een laatste kans om de mensen eraan te herinneren, dat de vrede toeneemt als iedereen zich actief inzet voor het werk waartoe God hen heeft geroepen.