Preekje op 22-01-2021, vrijdag in week 2 door het jaar 1
Openingswoord
Het evangelie vertelt ons, dat Jezus de berg opging en tot zich riep wie Hijzelf wilde en dat zij bij Hem kwamen.
We zullen het weleens hebben meegemaakt of achteraf hebben gehoord, dat iemand voor iets werd gevraagd en dat die persoon daarover verbaasd was en verklaarde dat niet te kunnen. En misschien hebben wij ook zelf weleens dit soort kreten geslaakt als wij werden geroepen tot een belangrijke, maar ook moeilijke taak.
Zullen de twaalf mannen, die door Jezus werden geroepen, ook dergelijke gevoelens hebben gehad? Het was nog vroeg in Jezus’ bediening en zij wisten al, dat Hij heel bijzonder was. En toch hadden zij nog geen idee hoe belangrijk hun nieuwe Meester was.
De evangelielezing vertelt ons over drie belangrijke zaken, die gebeuren. Ten eerste besloot Jezus wie Hij wilde hebben voor zijn evangelisatiewerk. Hij had al veel volgelingen, en misschien waren velen van hen voor dit werk meer gekwalificeerd dan degenen, die Hij zojuist had gekozen. Maar deze twaalf had Hij gekozen en niet anderen.
Het tweede is dat Jezus hen riep. Zij hadden zich niet voor vrijwilligerswerk opgegeven. Zij hadden geen verkiezingscampagne gevoerd en vroegen niet om speciale posities. Jezus koos hen en riep hen. En zij gaven antwoord op hun roeping.
Waarschijnlijk voelden zij zich toch wel vereerd, maar tegelijkertijd zullen zij zich ook wel hebben verbaasd: Waar raak ik nu weer bij betrokken? Zij hadden gezien, dat Jezus zieken genas en boze geesten uitdreef, maar niemand van hen had deze zaken ooit zelf gedaan. En toch, dat was waartoe Jezus hen riep. Hij wist, dat de leerlingen uit zichzelf niet in staat waren om deze roeping te vervullen.
Daarom – en dat is dan het derde punt – gaf hij hen de macht en het gezag om dit te doen.
Wij mogen ons aangemoedigd voelen door de erfenis van de apostelen en van allen, die na hen kwamen. Net als zij verwonderen ook wij ons over het feit, dat God ons geroepen heeft om Hem op een bijzondere manier te dienen.
Maar net als zij zouden wij ons allemaal te binnen moeten brengen, dat wij behoren tot – zoals de heilige apostel Petrus later zou schrijven – “een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 2,9). Jezus heeft ons op de berg tot zich geroepen. Nu is het aan ons om te antwoorden.
Lieve mensen, laten wij toch geloven, dat God zaadjes van grootheid in ons heeft geplant. Hij heeft ons geroepen. En nu is het ook aan ons om te antwoorden. Hij zal ons toerusten met alles wat wij voor dit goddelijke dienstwerk nodig hebben. Gaan wij in geloof meedoen, zoals de Twaalf dat deden. Wij zijn in staat om Jezus te dienen op een manier, die wij niet voor mogelijk hadden gehouden, omdat Hij ons zal toerusten. Herinneren wij ons, dat de Heer niet roept wie reeds zijn toegerust. Hij rust toe, degenen, die Hij roept.
Vragen wij vandaag de Heer de moed om mee te doen, het geloof, dat Hij ons van wijsheid zal voorzien, van de kracht en het vermogen om zijn heilige Wil altijd en overal te volbrengen.