Preekje op 16-09-2020, woensdag in de 24e week door het jaar 2
Vandaag vieren wij de gedachtenis van de heilige bisschoppen Cornelius en Cyprianus.
Cornelius werd in 251 tot bisschop van de kerk van Rome gewijd. Als zodanig had hij te kampen met het schisma van de Novatianen en werd hij door Cyprianus geholpen om zijn gezag te handhaven. Door keizer Gallus verbannen, stierf hij in 253 bij het huidige Civitavecchia. Zijn lichaam werd naar Rome overgebracht en in de catacombe van Callistus begraven.
Cyprianus werd omstreeks 210 te Carthago uit een heidense familie geboren. Na zijn bekering tot het christendom werd hij priester. In 249 werd hij tot bisschop van zijn vaderstad gewijd. Door daad en geschrift toonde hij zich een goede herder in moeilijke tijden. Tijdens de kerkvervolging onder Valerianus werd hij eerst verbannen en op 14 september 258 tot de marteldood veroordeeld.
Wij hoorden zojuist in de eerste lezing de prachtige hymne van de apostel Paulus over de liefde, een volwassen liefde vol geestelijke kracht. Zijn definitie van liefde is niet die wij in het woordenboek vinden, maar het is eerder een gedicht dat uitdrukt hoe de christelijke liefde, die dag in dag uit beleefd wordt, eruitziet. Het is een vriendelijke tekst. Het voorziet in de noden van anderen. Het komt niet op voor zichzelf. Deze liefde is niet opvliegend of geïrriteerd als er iets naars gebeurt; het blijft ook niet nadenken over gedaan kwaad.
Het is belangrijk om te weten, dat Paulus deze krachtige oproep om lief te hebben schreef aan een gemeenschap, die geplaagd werd door verdeeldheid, concurrentie en immoraliteit. Hij spoorde de Korintintiërs aan om in hun midden de liefde van Christus te laten heersen, de liefde die zij zo krachtig hadden ervaren tijdens hun bekering: dat die hen zou mogen genezen van hun verdeeldheid. Door een beroep te doen op hun liefde – naar het voorbeeld van Jezus Christus, die ons liefhad tot op het kruis – deed Paulus een beroep op hun diepste verlangens en wees hij op de enige, zekere weg waarop zij hun zonden en tekortkomingen zouden kunnen overwinnen.
We hoeven er niet aan te twijfelen, dat Paulus bij dit alles zijn eigen manier van leven voor ogen had. Ooit schreef hij over het groeien van het kinderlijke geloof naar een volwassen manier van geloven. Paulus was zelf begonnen als een heethoofdige, jonge farizeeër, die de christenen vervolgde. Het kostte zelfs na zijn bekering enige tijd hem tot bedaren te brengen. Maar na verloop van tijd groeide hij uit tot een toegewijde en liefdevolle dienaar en vriend van Jezus en tot een bron van verzoening en eenheid.
Als wij leren om onszelf over te geven aan de liefde van God, zoals Paulus dat deed, zal onze liefde voor de Heer en voor elkaar zich verdiepen. Onze liefde zal uitrijpen tot een liefde, die de wegen van de Heer omarmt en die ons in eenheid aan elkaar bindt. Wij zijn hier gekomen, lieve mensen, om na te denken over de volle wasdom van Christus. Wij zijn niet langer kinderen. Op alle gebieden groeien wij toe naar Hem, die ons Hoofd is. We leven als leden van zijn Lichaam, verbonden met elkaar, zodat wij niet alleen maar bezorgd zijn voor onszelf, maar wij ook elkaar helpen en dat de Kerk zichzelf opbouwt in liefde.
Moge onze parochiekerk voor onze omgeving een voorbeeld worden van Jezus’ liefde.