Preekje op 05-08-2020, woensdag in de 18e week door het jaar 2,
In het evangelie van vandaag horen wij over een Kananeese vrouw, die een dochter heeft, die door de duivel is bezeten. Het arme kind wordt vreselijk gekweld.
Maar Jezus Christus lijkt geen aandacht aan haar te besteden ondanks haar luide roepen en als Hij dan eindelijk reageert, zegt Hij, dat Hij alleen maar is gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israël. Dat klinkt niet echt als de reactie van een liefhebbende God.
Maar misschien was het toch wel een akte van liefde, zowel naar deze vrouw als naar zijn leerlingen. Want waarschijnlijk was zijn reactie en waren zijn woorden geen uitdrukking van hoe Hij zelf over deze vrouw dacht als wel een uitdrukking van hoe de leerlingen en eventuele andere aanwezigen over haar dachten. Want zij onderbrak met haar geroep de rust, die Jezus en de leerlingen toch wel nodig hadden. Daar kwam nog bij, dat zij een buitenlandse was, een ongelovige ‘hond’.
Misschien was het dus zo, dat Jezus eerst de aandacht vestigde op de houding van de leerlingen, terwijl Hij zelf heel goed wist wat Hij ging doen, want Hij kijkt op een heel andere manier naar mensen in nood, of zij nu uit Israël zelf afkomstig zijn of uit een of ander buitenland.
Jezus kijkt met heel andere ogen. Hij zag haar als een vrouw met een groot geloof. Hij was ontroerd door de manier waarop zij zich vernederde om zo genezing, bevrijding, te verkrijgen voor haar kind.
Vanaf het begin van zijn openbare leven keek Jezus anders naar mensen. Er was bij Hem, in zijn Koninkrijk, geen ruimte voor tegenstellingen. Niet ‘zij’ aan de ene kant en ‘wij’ aan de andere kant. Hij verlangde ernaar om iedereen op aarde te bereiken en te verzamelen in de grote familie van God, zijn ene Lichaam, de Kerk.
Waar de meeste mensen enkel een melaatse zagen van wie zij ver verwijderd moesten blijven om besmetting te voorkomen, zag Jezus Christus een gelovige behoefte aan aanraking (Matteüs 8,1-3). Waar de joden een honderdman van een bezettingsleger zagen, zag Jezus een man van groot geloof (8, 5-10). Waar sommigen een hebzuchtige belastingontvanger zagen, zag Jezus een mogelijke leerling en riep hem bij naam (9,9).
Het is heel menselijk om naar anderen te kijken door de bril van onze eigen ervaring en vooroordelen. Wij beoordelen mensen, die anders zijn dan wij, zich anders kleden, hun kinderen anders opvoeden en op een andere manier bidden.
Jezus nodigt ons echter uit om een goddelijke blik op deze mensen te werpen en de persoon te zien van wie God heel veel houdt. God ziet iemand met grote mogelijkheden.
Misschien kunnen wij tijdens deze heilige Mis even denken aan en bidden voor een of verschillende personen, die wij op een al te menselijke manier hebben beoordeeld.
Stellen wij ons voor, dat wij vlak naast een van deze mensen zitten en Jezus Christus zit tussen ons in. Hij slaat een arm om ons heen en een arm om die ander. Vragen wij Hem dan maar wat Hij zo mooi vindt, zo fijn, aan die ander. Moge Hij ons helpen om de kloof tussen ‘zij’ en ‘wij’ te overbruggen: dat ons hart meer gelijkvormig mag worden aan het goddelijke Hart van Jezus Christus.