Preekje op 04-11-2020, woensdag in de 31e week door het jaar 2

Preekje op 04-11-2020, woensdag in de 31e week door het jaar 2

Vandaag vieren wij de gedachtenis van de heilige Carolus Borromeüs. Hij werd op 2 oktober 1538 geboren in het Italiaanse plaatsje Arona, gelegen aan het Lago Maggiore.

Reeds op 23-jarige leeftijd was hij kardinaal en aartsbisschop van Milaan. Hij is een van de kopstukken van de katholieke Contra-Reformatie. Zo verscheen van zijn hand in 1566 de eerste Romeinse catechismus. Zijn geschriften over de kerkhervormingen in zijn bisdom Milaan werden het voorbeeld voor al die andere plaatsen waar bij geestelijkheid, kloosters en gewoon kerkvolk de hervormingen moesten worden doorgevoerd, die op het Concilie van Trente in gang waren gezet.

Toen in 1576 een pestepidemie uitbrak in zijn bisdom, was hij een toonbeeld van zorg en toewijding. Onafgebroken was hij als een echte herder bij zijn mensen te vinden. Geen wonder, dat zijn populariteit bij de mensen almaar groter werd.

Hij schreef de kloosterregel voor de zusters ursulinen, die enige jaren tevoren door de heilige Angela de’Merici waren gesticht.

Dankzij hem kwam de lijkwade van Christus van het Franse Chambéry naar de Italiaanse stad Turijn.

Vragen wij op zijn voorspraak, dat ook in onze tijd priesters en leken weer meer gehoorzaam worden aan de wetten van de Kerk en dat steeds meer mensen aan onze catechese, onze geloofscursussen, gaan meedoen.

In de eerste lezing van vandaag horen wij een apostel Paulus, die misschien toch een beetje verdrietig is. De christenen van Efeze hebben altijd naar hem geluisterd. Maar het lijkt erop, dat – nu de apostel weer op reis is naar een andere plaats – de gelovigen met een beetje minder ernst aan hun zielenheil werken. Paulus zegt, dat wij gewoon moeten doen wat we moeten doen en wel zonder te mopperen en zonder tegenspraak.

Als iemand iets voor ons doet, maar hij moppert de hele tijd door, dan hebben wij zoiets van: op deze manier hoeft het voor mij niet. Laten wij dus proberen altijd blijde christenen te zijn, wat er ook gebeurt.

In het evangelie spreekt de Heer zelf over zaken waarmee wij in eerste instantie niet zo heel erg blij zijn: onze kruisen. Hij zegt, dat wij niet zijn leerlingen kunnen zijn als wij niet ons kruis dragen.

Wij willen met de Heer verrijzen!? Dan moeten wij dezelfde weg gaan als Hij. Bidden en werken, lijden en sterven, en dan pas verrijzen. Wij mogen niet voorglippen en halverwege in de rij gaan staan.

Weten wij, dat de Heer met een liefdevolle en smekende blik ons onze kruisen aanbiedt. Nemen wij ze aan, zoals Hij dat ook zelf deed bij de tweede statie van de kruisweg. Hij opende zijn armen voor het kruis, wetende dat Hij eigenlijk zijn armen opende voor ons.