Preek op 19-03-2023, 4e zondag van de Vasten, jaar A, pastoor Frank Domen

Preek op 19-03-2023, 4e zondag van de Vasten, jaar A, pastoor Frank Domen

Openingswoord

Beste medeparochianen, van harte welkom op deze vierde zondag van de veertigdagentijd, de vastentijd.

We zijn halverwege de vastentijd. Wij hebben nog drie weken voor de boeg. Hebben wij al daadwerkelijk iets aan het vasten gedaan!?

Al zeg ik het zelf: dit jaar lukt het mij vrij aardig om me aan mijn vastenvoornemens te houden.

Ik heb ooit gelezen over een religieuze gemeenschap, die leeft met en voor mensen met een beperking. Ze kochten een huisje en vanuit een instelling kregen ze toestemming om met een paar gehandicapten te gaan samenwonen.

Het werk groeide uit. Er kwamen meer bewoners en gelukkig ook meer medewerkers. Echter, nadat de oprichter tegenover derden een aantal keren had verteld over de wordingsgeschiedenis van de gemeenschap, kreeg hij van een aantal medewerkers een beetje op z’n kop: wat hij vertelde was niet helemaal de waarheid. Hij sprak namelijk van twee mensen met een beperking met wie hij de gemeenschap was begonnen. Maar in werkelijkheid ging het er om drie. Die derde echter was al de eerste nacht niet te handhaven. Hij veroorzaakte voortdurend problemen en ze moesten hem al de volgende dag terugbrengen. Dit stukje kwetsbaarheid durfde de oprichter aanvankelijk niet te laten zien.

Maar waarom niet!? Wij zíjn kleine en dus kwetsbare mensen. Als wij dat erkennen, ook nu weer in de schuldbelijdenis, komt God ons tegemoet om ons in het dagelijkse leven te helpen.

Openingsgebed

Laat ons bidden. Heer, onze God, niet voor het duister hebt Gij ons gemaakt, niet voor de dood, maar voor het licht dat in de wereld is gekomen: Jezus, de Heer. Wek ons uit de slaap van het ongeloof, genees ons, open onze ogen, breng ons naar het licht dat alle mensen redding brengt: Jezus Christus, uw Zoon. Die met U leeft en heerst … Amen.

KinderWoordDienst en TienerWoordDienst

Preek

Broeders en zusters, wij, mensen, hebben over veel zaken een eigen mening. En dat is ons goed recht. Maar God heeft ook een eigen mening. En … zijn mening wijkt weleens af van die van ons. Tegen bepaalde zaken, vooral als het om mensen gaat, kijkt Hij op een andere manier aan als wij.

In de eerste lezing horen wij hoe de profeet Samuël wordt opgeroepen naar mensen te kijken met de ogen van God. En als hij dat doet, ziet hij, dat hij beter David tot koning kan zalven, de jongste en de zwakste, dan dat hij één van die grote en sterke zonen zalft.

Soms kijken wij naar – en verkijken ons op – het uiterlijk vertoon, de status, de titel, die iemand draagt, de positie, die hij bekleedt. Wij allemaal zijn soms een beetje blind, verblind. Zoals de Farizeeën van toen. Die konden in Jezus Christus – de zoon van een timmerman – geen profeet zien en zeker geen Messias, de Gezalfde van God. Dat Hij ‘maar uit Nazaret’ kwam en niet had gestudeerd, maakte hen blind voor die mogelijkheid. Bovendien, hoe zou iemand, die de sabbatsrust niet in acht nam, uit Naam van God kunnen spreken? Nee, dat kon niet.

Hoe anders was het gesteld met die man langs de kant van de weg. Hij was blind geboren. Daar konden natuurlijk noch hij, noch zijn ouders, iets aan doen.

Maar die godgewijde en hooggeleerde heren zijn volgens Johannes blind geworden door eigen schuld. Zij weigeren te zien wie en wat Jezus Christus is. En dat een blinde – volgens hen in zonde geboren – hen de les leest, is werkelijk ongehoord! Hoe kan zo’n simpele jongen hun – geleerde en geletterde mannen – iets zinnigs te melden hebben over God!? God spreekt toch alleen maar door hen, die daarvoor gestudeerd hebben of die daarvoor zijn aangesteld!?

Met al hun geleerdheid zijn ze blijkbaar die verhalen vergeten, waaruit blijkt, dat God op een andere manier naar mensen kijkt. In het verhaal van de blindgeborene horen wij inderdaad het verhaal van een gewone man. En zowel in de geschiedenis van het oude volk van God – de joden – als in de geschiedenis van het nieuwe volk van God – de christenen – zien wij hoe God eenvoudige mensen roept om grote werken tot stand te brengen.

In het Oude Testament zien wij bijvoorbeeld Gideon. Hij komt van een arme familie en is de jongste van het gezin. Maar híj bevrijdt Israël uit de macht van de vijanden. Kijken wij meer in onze tijd naar de pastoor van Ars, die geminacht werd om zijn schamele studieresultaten, maar uiteindelijk één van de grootste biechtvaders is geworden. Of Bernadette Soubirous, dat 14-jarige Franse meisje uit een straatarm gezin, die vanuit de hemel nu nog steeds miljoenen mensen in Lourdes samenbrengt.

In onze tijd – en in alle tijden – zijn er altijd mensen blind voor de grote dingen van God, die vooral in het kleine te vinden zijn. Een handvol water – geen mens of dier, die er wat aan heeft – maar tijdens het doopsel maakt het iemand tot kind van God. Een klein stukje brood – het kan je honger niet eens een beetje stillen – maar tijdens de heilige Eucharistieviering is het het leven van de Zoon van God. Er zijn miljoenen boeken, maar dat ene boek, de Bijbel, de heilige Schrift, bevat woorden van eeuwig leven.

Broeders en zusters, in de tweede lezing van vandaag horen wij hoe wij vroeger – voordat God in ons leven kwam – in duisternis leefden – en hoe wij nu zelf licht zijn geworden… door onze gemeenschap met de Heer. En Paulus roept ons dan ook op te mijden alles wat met dat licht strijdig is. Hij vraagt ons zelfs alles wat duister is aan het licht te brengen.

Twee weken geleden, op de tweede zondag in de veertigdagentijd, hebben wij die prachtige gebeurtenis op de berg Tabor mogen meevieren. Hoe Jezus vol licht was, zijn kleren verblindend wit werden. Datzelfde licht is ook in ons. Ook onze levensweg wordt door een goddelijke lamp verlicht. Ook ons soms droevige hart wordt door dit goddelijk vuur verwarmd … als wij het maar willen zien … als wij het maar willen voelen.

Zijn wij niet blind voor de grote goddelijke gaven. Wij vinden onszelf misschien eenvoudig en onbeduidend, onbekend in de grote wereld, maar wij dragen een onuitputtelijke rijkdom in onszelf. Zien wij het licht in ons. Zien wij het licht in de ander.

Eens kwam er in een andere parochie een gezin biechten en ik vroeg de kinderen – de oudste was achttien jaar – welke hun goede eigenschappen zijn. Met die te benoemen hadden zij meer moeite dan met het noemen van hun zonden. Het is belangrijk je zonden te kennen, misschien dat we er nog iets aan kunnen doen. Maar wij kunnen de resterende weken van de veertigdagentijd ook gebruiken om te bedenken welke onze sterke kanten zijn en hoe wij die kunnen uitbouwen.

Wij zouden ons dit kunnen voorstellen als een sportveld met twee speelhelften. De ene helft is voor de goede eigenschappen, de andere voor onze verkeerde gewoontes. Als wij de goede verder uitbouwen, meer ruimte geven in ons dagelijkse leven, blijft er op den duur vanzelf minder speelruimte over voor de verkeerde gewoontes. Het is goed om verkeerde gewoontes te bestrijden, maar daarnaast kunnen we ook tijd en energie geven aan het herkennen en uitbouwen van de goede gewoontes.

Denken wij er de komende week over na. Laten we niet blind zijn voor het feit, dat onze goede eigenschappen talenten zijn, die wij van God hebben ontvangen en waarvan Hij verwacht, dat wij er ijverig mee aan de slag gaan. Amen.