Preek op 17-10-2021, 29e zondag door het jaar B,

Preek op 17-10-2021, 29e zondag door het jaar B,

Openingswoord

Broeders en zusters, allemaal van harte welkom. Na een week van hard werken, druk bezig zijn, is het goed om weer samen te komen rondom het Woord van de Heer, rondom het heilig Sacrament van het Altaar, om zo bij God tot rust te komen en om ons door zijn Zoon te laten voeden.

Wij hebben bewondering voor mensen, die goed zijn in hun werk. Wij waarderen een goed politicus, die zich eerlijk en oprecht inzet voor de belangen van ons volk. Wij hebben bewondering voor een sportman of sportvrouw, voor een zanger of musicus, die iets goeds of iets moois presteert.

Maar hoe goed zijn wijzelf als christen!? Kunnen wij bewondering hebben voor wat wijzelf of andere leden van onze geloofsgemeenschap doen als christenen!? Een goed zanger is iemand die mooi kan zingen. Een goed christen is iemand, die… probeert te leven, zoals Jezus Christus het ons heeft voorgedaan en om dat te kunnen zoekt hij ook zijn kracht bij diezelfde Jezus Christus. Hij is onze bron en tegelijk ons doel. Ons leven is een op weg zijn met Jezus Christus naar Jezus Christus in de hemel. En als wij dat goed doen krijgen we nu al een betere wereld.

Vragen wij vergeving voor de keren, dat wij niet helemaal hebben geleefd als goede christenen. Beloven wij om te proberen beter ons best te doen.

Openingsgebed

Laat ons bidden. Goede God, om onzentwille heeft uw Zoon zich belast met onze schuld en het lijden op zich genomen om allen te rechtvaardigen. Beziel ons met zijn gezindheid; dat wij bereid zijn ook de last van anderen te dragen, zoals Hij heeft gedaan: de dienaar van ons allen, Jezus Christus, uw Zoon, onze Heer. Die met U leeft en heerst … Amen.

Kinderwoorddienst

Preek

Het evangelie, broeders en zusters, vertelt ons over de apostelen Jakobus en Johannes. In het koninkrijk van God willen zij links en rechts van Jezus Christus zitten. Maar dan vertelt Jezus, dat sowieso alleen zíj dit krijgen voor wie dit is bestemd, ik neem aan door de hemelse Vader. En dan nog: je moet bereid zijn om te proberen Jezus Christus na te volgen, dat wil zeggen: na te doen. Je moet bereid zijn de beker te drinken, die Jezus Christus drinkt en je moet met hetzelfde doopsel als Hij worden gedoopt. En dat is de beker en het doopsel van lijden en van dienstbaarheid, belangeloos lijden en belangeloze dienstbaarheid.

In onze tijd gaan mensen vaker op de weegschaal staan om te kijken of er niet teveel pondjes zijn bijgekomen. Er moet toch een evenwicht zijn tussen wat wij eten en onze activiteiten. Er bestaat ook een geestelijk evenwicht. Een evenwicht tussen bidden en werken, tussen iets voor jezelf doen en iets voor je naaste over hebben. Wordt dat evenwicht verstoord, dan wordt de vrede verstoord.

Jezus Christus is in de wereld gekomen, beste vrienden, om het evenwicht te herstellen, maar allereerst omdát het kwaad in de wereld was gekomen en omdát het ons in zijn macht had gekregen. Voordat Jezus Christus mens was geworden, had geleden en gestorven, en verrezen uit de doden, kon geen mens ter wereld in de hemel komen. Daarom nam Hij alle kwaad op zich om het uit te boeten, om als het ware de bekeuring, die de mensheid had verdiend, met zijn leven te betalen. Hij weet, dat er voorlopig steeds kwaad in de wereld zal zijn. Hij roept ons immers op om tarwe en onkruid, goed en kwaad, samen te laten opgroeien. Maar Hij hoopt wel, dat zoveel mogelijk mensen Hem op zijn levensweg zullen volgen, zodat het koninkrijk van God steeds meer de overhand krijgt op het rijk van de duisternis, het rijk van de duivel.

Lijden en dienstbaarheid, twee sleutelwoorden in het leven van christenen. Lijden is een sleutelwoord, want, ook al is het niet te hopen, wij kunnen een ongeluk krijgen of ziek worden of ontslagen. En dan is de vraag: hoe gaan wij daarmee om? Zijn wij niet meer te genieten, en dragen wij zo bij aan onvrede in de wereld, alsof die er al niet genoeg is? Of proberen wij met de hulp van Gods genade en met de hulp van lieve medemensen er het beste van te maken? Maar lijden kan ook komen doordat onze medemensen – volkomen onnodig – ons iets aandoen. En ook dan is de vraag: hoe gaan wij daarmee om?

Nooit heeft iemand meer onterecht kwaad van anderen moeten ondergaan dan Jezus Christus. Maar Hij reageerde altijd vol begrip en medelijden. Hij bad voor de mensen, die Hem iets aandeden. En soms, maar niet altijd, kwamen mensen door zijn gebed tot bekering en sloten zij zich bij Hem aan. Zoals de eerste lezing zei, was Hij iemand, die vernederd werd, maar door zijn positieve reactie werden anderen geestelijk op een hoger niveau gebracht. En dat, beste vrienden, is ook onze taak.

Er zijn zelfs humanistische instanties, die het bijvoorbeeld zo zeggen: “Hap wat minder en slik wat meer!” Als zelfs hún volgelingen dit nastreven, hoeveel te meer moeten wij, christenen, dat dan niet doen!?

Een tweede sleutelwoord was dienstbaarheid, belangeloze dienstbaarheid. Wij merken tegenwoordig, dat sommige mensen alleen maar iets voor je willen doen als het geld in het laatje brengt. “Voor niets gaat de zon op”, zo redeneren zij. Maar Jezus Christus is door zijn menswording niet nóg gelukkiger geworden dan Hij in de hemel al was. Daarvoor was Hij al volmaakt gelukkig in de hemel en nu is Hij nog steeds even gelukkig. Dus dat hele avontuur op aarde had slechts één doel: Hij wilde ons op de goede weg naar God zetten. Als wij wat voor een medemens doen, levert dat trouwens altijd wat op: de liefde en de dankbaarheid van God, wij krijgen zijn kracht, zijn wijsheid en inzicht en vrede. Gaven, die niet door een dief gestolen kunnen worden, waar wij ons hele leven wat aan kunnen hebben en die ons helpen om in de hemel te komen.

Een christen is bereid, omwille van een hoger doel, te lijden, te verdragen, zichzelf belangeloos in te zetten omwille van een betere wereld en omwille van het Koninkrijk van God.

Maar willen wij een goed christen zijn, dan komt er nog veel meer bij kijken. Ik kan nu niet alles opsommen, maar één ding wil ik noemen: het bidden van een morgen- en avondgebed. De dag goed beginnen is het halve werk en ’s avonds hebben wij altijd weer reden om God te danken en om om vergeving te vragen. In een gezin zeggen ouders en kinderen elkaar ’s morgens en ’s avonds toch altijd gedag!? Zouden wij God dan niet gedag moeten willen zeggen aan het begin en aan het einde van elke dag!? Wie geen morgen- en avondgebed heeft, kan met mij contact opnemen. Je kunt ook iets met je eigen woorden tegen God zeggen. Ik garandeer jullie: je dagen zullen beter verlopen als je God er meer bij betrekt.

Er zijn tegenwoordig veel mensen, die het kwade doen of ‘die het wel geloven’. Zo raakt de weegschaal uit balans. Proberen wij – waar anderen tekortschieten, iedere dag opnieuw om betere christenen te worden. Vragen wij God ons te helpen om actief mee te werken aan de komst van het Koninkrijk van God.

Een bijkomende kwestie bij al ons bidden en werken voor het Koninkrijk is dat wij allen verschillend zijn en dat wij dat van elkaar moeten accepteren. Verschillen kunnen – als wij er goed mee omgaan – een verrijking betekenen.

Er was eens een waterdrager in India, die twee grote vaten had. Elk hing aan het einde van een stok, die hij over zijn schouders droeg. In een van de vaten zat een barst, maar het andere was gaaf. Elke dag liep de man kilometers van het huis van zijn meester naar een rivier om er de vaten te vullen. Na een lange, vermoeiende terugtocht was het ene vat nog tot aan de rand toe vol, het andere vat met de barst was dan echter al half leeg.

Het ongeschonden vat was trots op zichzelf, het was perfect gevormd voor het doel waarvoor het was gemaakt. Maar het gebarsten vat voelde zich ellendig. Na enige tijd sprak het de waterdrager aan. “Ik schaam me, omdat ik sinds lang niet meer in staat ben om nog maar de helft van het water over te brengen. Het is de barst in mij, waardoor veel water onderweg verloren gaat.”

Toen kreeg de waterdrager medelijden met het gebarsten vat. Hij zei: “Als we straks teruglopen naar huis, moet je eens goed kijken naar de bloemen, die naast het pad staan.” Inderdaad, toen ze de heuvel opliepen, zag het gebarsten vat de zon schijnen op prachtige wilde bloemen naaste het pad.

Maar aan het einde van de tocht voelde het vat zich nog steeds ongelukkig, omdat het weer de helft van het water had verloren. En opnieuw verontschuldigde het zich.

Toen zei de waterdrager tegen het vat: “Is het je niet opgevallen hoe er alleen aan jouw kant van het pad bloemen staan? Dat komt omdat ik altijd van je tekortkoming heb geweten. Ik heb er zelfs profijt van gehad. Ik plantte bloemzaadjes aan jouw kant van het pad elke dag dat we van de rivier naar huis terugliepen. Daarom kan ik nu deze prachtige bloemen plukken om er de tafel van mijn meester mee te sieren. Als jij niet was zoals je nu bent, had hij hiervan niet kunnen genieten.” Amen.