Preek op 04-09-2022, 23e zondag door het jaar C, pastoor Frank Domen

Preek op 04-09-2022, 23e zondag door het jaar C, pastoor Frank Domen

Openingswoord

Broeders en zusters, welkom. Fijn, dat wij allemaal zijn gekomen.

Waarom gaan wij naar de kerk? Het antwoord op die vraag zal voor veel mensen verschillend zijn. Misschien om God te danken voor al zijn goede gaven. Wij gaan in de hoop kracht en wijsheid te vinden. Misschien vinden wij het fijn om samen te bidden en te zingen. Het kan ook zijn dat wij in de kerk tot rust komen. Ik hoop het.

Maar wat dat laatste betreft – het tot rust komen – het gebeurt nogal eens, dat het evangelie ons juist doet schrikken. Jezus heeft soms van die bijzondere, wat radicale uitspraken, die ons wakker doen worden en dan vragen wij ons af: Hé, wat zei Hij daar?

Zo ook vandaag. Jezus Christus spreekt over het ‘haten’ van je familie, over het dragen van je kruis als voorwaarde voor het leerling zijn. Uitspraken, die wij goed moeten begrijpen, maar hoe wij ze ook uitleggen, ze vragen heel wat van ons. Christen zijn is een gave en tegelijkertijd een opgave, een zending omwille van het geluk van anderen.

Vragen wij in deze viering, dat wij Jezus’ Boodschap mogen verstaan … zoals Híj haar heeft bedoeld. Vragen wij, dat wij zijn levensopdracht ten einde toe trouw mogen volbrengen.

Belijden wij nu eerst samen onze schuld.

Openingsgebed

Laat ons bidden. Heer onze God, wie van ons kan uw plan doorgronden, wie ontdekken wat Gij wilt, als wij, gejaagd door het leven, geen stilte meer vinden, geen tijd voor bezinning. Breng Gij ons tot rust. Zend ons uw Geest van wijsheid, die inzicht geeft en ons leert rechte wegen te gaan; maak ons tot volgelingen van Jezus, uw Zoon. Die met U leeft en heerst … Amen.

Kinderwoorddienst

Preek

Jullie hebben het gehoord: Jezus zegt, dat wij onze vader en moeder, onze man, vrouw, kinderen, broers en zussen moeten ‘haten’; doen wij dat niet, dan kunnen wij zijn leerlingen niet zijn.

Dit woordje ‘haten’ moeten wij goed verstaan. In Matteüs 5 zegt Jezus, dat wij onze vijanden niet mogen haten, maar dat wij voor hen moeten bidden. En in zijn eerste brief (3, 15) zegt de apostel Johannes dat iemand, die zijn broeder haat, een moordenaar is. En zeker onze ouders mogen wij niet haten. Het zou in strijd zijn met het vierde goddelijke gebod: Eer uw vader en uw moeder.

“Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn.”

Het woordje ‘haten’ betekent hier ‘niet de eerste plaats geven’. Een collega van mij had het vroeger thuis een beetje moeilijk. Zijn vader wilde graag, dat hij de slagerij zou overnemen en was het er niet mee eens, dat zijn zoon priester wilde worden. Die zoon heeft toen zoiets als het volgende gezegd: Vader, je weet dat ik van je houd, maar diep in mijn hart voel ik, dat God mij tot het priesterschap roept en ik kan niet weigeren. Ik moet de wens van God de eerste plaats geven.

Je familie haten, je eigen leven haten, wil dus zeggen: niet kiezen voor wat de familie wil of jijzelf, maar allereerst kiezen voor wat God wil, wetend dat dat voor jouzelf en voor iedereen het beste is. Bereid zijn om in bepaalde omstandigheden alles en iedereen los te laten omwille van God.

Nu is loslaten soms moeilijk. We maken het allemaal weleens mee, dat mensen ons iets aandoen. Ze beloven met iets te komen helpen, maar ze komen niet opdagen en beweren even later ook nog eens, dat we het verkeerd hebben begrepen. Mensen praten over ons achter onze rug om, ze maken ons zwart. Mensen bedriegen ons, bestelen ons. Soms komt zoiets uit onverwachte hoek, van een bekende. We zijn geschokt.

Er zijn mensen, die alles en iedereen kwijtraken. Kijken wij naar de oorlogsgebieden, waar mensen have en goed én dierbaren kwijtraken. Kijken we naar de mensen, die getroffen worden door natuurrampen, Pakistan bijvoorbeeld, dat voor eenderde onder water staat.

Nu is kwijtraken iets anders als loslaten. Loslaten is het bewust en vrijwillig kiezen van afstand. Maar van wat wij zijn kwijtgeraakt, kunnen wij ook langzaam aan afstand nemen. Als wij bidden om de kracht daartoe, zullen wij ons stapje voor stapje steeds meer verzoenen met het feit, dat wij iets – of iemand – kwijt zijn. Het is dikwijls een moeizaam groeiproces, dat – als we volhouden – wel kan uitlopen op een diepe innerlijke vrede.

Afstand nemen kun je alleen als je een reden hebt, die de moeite waard is. Jezus zelf wist, dat Hij uiteindelijk alles aan God, zijn en onze hemelse Vader, te danken had. En daarom keek Hij altijd allereerst naar de wil van God. En Jezus wist, dat het Gods wil was, dat Hij zijn aandacht voor mensen bovenal zou laten uitgaan naar zieken en armen, uitgestotenen en onderdrukten. Hij trad hen met liefde en warmte tegemoet. Hij liet hen voelen, dat ook zíj in Gods ogen belangrijk zijn.

Diezelfde hartelijkheid en belangstelling gaf Hij zelfs zijn vijanden. Want voor God is iedereen belangrijk.

Onze goede reden om los te laten is dat wij God daarmee eren en dus op zijn zegen mogen rekenen; dat wij daarmee dikwijls onze medemensen helpen en als wij zien hoe blij en gelukkig zij zich dan voelen, voelen wij onszelf ook tevreden.

Tussen haakjes, wat is het toch heerlijk en goed, lieve mensen, om christen te mogen zijn, om christelijk te mogen en te kunnen reageren op mensen en situaties om ons heen. Er zijn bijvoorbeeld mensen, die schelden op de Islam of op de Joden. Jezus vraagt ons álle mensen zonder onderscheid lief te hebben. Schelden op moslims of Joden, op een vervelende collega of buurman of op wie dan ook heeft geen enkele zin, in tegendeel. Er gaat geen dag voorbij, dat ik niet voor de moslims – en voor jullie allemaal – bid.

Soms als ik in de auto of op de fiets door Heerhugowaard rijd, geef ik de tientallen mensen, die ik tegenkom, een zegen zoals ik dat altijd doe op het einde van de Mis. Zo heb ik in de loop van mijn priesterleven ook al duizenden moslims mijn zegen gegeven. Ik hoop, dat ook jullie – mochten jullie dat nog niet doen – veel willen bidden voor een betere verhouding tussen christenen en joden en moslims. Het is hard nodig. Wachten wij niet tot het te laat is.

Ik denk, broeders en zusters, dat Jezus Christus ons vandaag wil zeggen, dat wij voor andere mensen, vriend én vijand, geen echte aandacht kunnen hebben als wij bezit en goede relaties, eer en aanzien, op de eerste plaats blijven zetten.

Wij moeten met heel gewone mensen willen omgaan, óók met mensen, die in de ogen van anderen een beetje raar zijn, zonderling. En als onze ouders of andere familieleden graag willen, dat wij komen met de kinderen, of omgekeerd, wij willen naar hen toe, en er gebeurt iets, iemand heeft dringend onze hulp nodig, dán zegt Jezus dus: kies voor Gods heilsplan, voor God, die kiest voor de medemens in nood.

Uiteraard was Jezus Christus zelf ook iemand die relaties onderhield. Veel mensen trokken met Hem mee: zijn leerlingen, zijn vrienden, zijn moeder. Maar Hij liet zich door hen nooit weerhouden om te doen wat Hij moest doen: Gods liefde geven op gepaste en op tijden, dat het eigenlijk niet zo goed uitkwam.

Het leerling van Jezus zijn is veeleisend, maar … het geeft alles wat je loslaat honderdvoudig terug! Ja, het schenkt het eeuwige leven!

Geven wij mensen, die ons iets hebben aangedaan, een plaats in ons leven? Al is het maar in gebed en dat wij ze toch gedag blijven zeggen? Tegen mensen met wie wij in onmin leven ‘moeten’ wij eigenlijk zeggen: proberen wij samen wat wij zijn kwijtgeraakt los te laten en leven wij voortaan Gods liefde voor mensen. Daar ligt het leven waartoe wij allen door God zijn uitgenodigd.

Beste medegelovigen, laten wij niet bang zijn om het kwaad, dat wijzelf hebben gedaan los te laten. Blijven wij er niet mee rondlopen als met een blok aan ons been. God wil zo graag vergeven. En gunnen wij dit ook aan onze medemensen. Amen.