Overweging ter voorbereiding van 31-10-2022, maandag in de 31e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 31-10-2022, maandag in de 31e week door het jaar

Uit de geschriften van Willem, abt van Saint-Thierry († 1148)

De wijsheid van de kinderen van God

Wijsheid

Als de mens verzadigd is van de vruchten van het verlossingswerk, vindt hij, dank zij Gods wijsheid, niet alleen verzoening maar ook wijsheid. Hij is zich immers bewust van wat hij eet. Hij eet en drinkt het lichaam en bloed van zijn Verlosser, het hemels manna, het brood van de engelen, het brood van de wijsheid. En terwijl hij eet, wordt hij omgevormd tot de natuur van het voedsel dat hij tot zich neemt. Want het lichaam van Christus eten betekent niets anders dan het lichaam van Christus worden en een tempel van de heilige Geest. Wanneer deze tempel versierd is doordat de voorgeschreven deugden er hun plaats in vinden en wanneer hij gewijd is door de vastgestelde wijdingsliturgie, kan hij geen verdere of vreemde bestemming krijgen, geen andere bewoner ontvangen dan God die hem gebouwd en geschapen heeft.

Voortaan bemint of eert de heilige ziel dus niets aards meer, niets stoffelijks, niets vergankelijks. Als zij hier iets vindt dat haar welvaart verschaft, gaat zij eraan voorbij; ook raakt zij niet in verwarring als zij tegenslag ontmoet. Zij geniet volledig van alles wat zij waarneemt: de ziel die liefheeft, moet wel genieten van alles wat als kostelijke olie neerdaalt van haar hoofd, Christus (vgl. Ps. 133 (132), 2). Alles wat het lichaam betreft, goed of slecht, is voor haar slechts uitwendig en kan niet raken aan Hem die binnen in haar is.

Dit is de wijsheid waarvan de Apostel zegt: ‘Wij spreken onder de volmaakten over wijsheid’ (1 Kor. 2, 6). Wij spreken erover als mensen die wel gehoord maar niet gezien hebben; zoals we zouden spreken over een stad die wij niet gezien hebben, maar waarover wij heel veel hebben gehoord; wie ze gezien had, zou er heel anders en duidelijker over spreken.

Maar tegenover deze wijsheid staat een andere wijsheid die haar vijandig is, maar die ongelukkigerwijze ook zo genoemd wordt. De Apostel noemt haar ‘de wijsheid van de machten die deze wereld beheersen’ (1 Kor. 2, 6). Zij staan tegenover elkaar als zwart tegenover wit, als duisternis tegenover licht. Van de ware wijsheid wordt gezegd: ‘De wijsheid wordt niet overmeesterd door de boosheid’ (Wijsh. 7, 30).

Altijd overwint de wijsheid de boosheid. Zij ‘woont bij God’ (Wijsh. 8, 3), weet steeds vooruitgang te boeken en kent geen mislukking. ‘Machtig reikt zij van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles’ (Wijsh. 8, 1). Over het goddelijke oordeelt zij wijs, over het natuurlijke voorzichtig, over het morele verstandig.

Als dus de wijze ziel, zoals gezegd, van alle vreemde neigingen gezuiverd is, legt zij de mens in de mens af, omdat zij alleen nog smaak vindt in God. Omdat zij volkomen door God gegrepen is, beziet zij ieder schepsel van God zoals God dit zelf doet: Hij schikt en ordent alles in het licht en de kracht van de wijsheid. Want de wijsheid van God is, zoals zijzelf zegt: ‘de afglans van het eeuwig licht, de onbeslagen spiegel van Gods werkzaamheid’ (Wijsh. 7, 26), ‘de ademtocht van Gods kracht en de pure afstraling van de heerlijkheid van de Almachtige’ (Wijsh. 7, 25). Daarom draagt de wijze ziel iets als een glans van het eeuwige licht en de afglans van de goddelijke majesteit in zich.