Overweging ter voorbereiding van 21-05-2023, zevende zondag van Pasen

Overweging ter voorbereiding van 21-05-2023, zevende zondag van Pasen

Uit de verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over het evangelie van Johannes

Het hogepriesterlijk gebed

‘Dit heb Ik u gezegd, opdat gij vrede zoudt bezitten in Mij. Weliswaar leeft gij in de wereld in verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh. 16, 33). Nadat Jezus met deze woorden zijn toespraak tot zijn leerlingen beëindigd had, richtte Hij zich tot de Vader en begon te bidden. De evangelist vervolgt daarom aldus: ‘Zo sprak Jezus. Toen sloeg Hij zijn ogen ten hemel en zei: Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon’ (Joh. 17, 1). Natuurlijk had de Heer, de eniggeboren Zoon, eeuwig zoals de Vader, in de gestalte van een slaaf, zo nodig in stilte kunnen bidden. Maar Hij heeft zich zo tot de Vader willen wenden in gebed dat Hij ook als leraar voor ons optrad. Daarom heeft Hij wat Hij voor ons bad, aan ons ook bekend gemaakt. Immers, niet alleen het woord van zo’n leermeester tot zijn leerlingen, maar ook zijn gebed voor hen tot de Vader is van grote waarde. En als dit geldt voor zijn toehoorders ter plaatse, dan geldt dit ongetwijfeld ook voor ons die deze woorden in de Schrift lezen. ‘Vader, het uur is gekomen,’ zegt Hij die met de Vader over alle uren beschikt. Het is alsof Hij wil zeggen: Vader, gekomen is het uur dat wij gezamenlijk hebben vastgesteld voor mijn verheerlijking omwille van de mensen en bij de mensen; verheerlijk nu uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke (vgl. Joh. 17, 1).

Onder de verheerlijking van de Zoon door de Vader verstaan sommigen het feit dat God zijn Zoon niet heeft gespaard, maar voor ons allen heeft overgeleverd. Maar als men Hem verheerlijkt kan noemen door zijn lijden en dood, hoeveel te meer dan door zijn verrijzenis! In zijn lijden en dood valt de klemtoon meer op zijn vernedering dan op zijn verheerlijking, zoals de Apostel getuigt: ‘Hij heeft zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood aan een kruis.’ Daarna volgt – en nu spreekt Paulus over zijn verheerlijking – : ’Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de Naam verleend die boven alle namen is. Opdat bij het noemen van zijn Naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde; en iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader: Jezus Christus is de Heer’ (Fil. 2, 8-11). Dit is de verheerlijking van onze Heer, die begon met zijn verrijzenis.

Dan bidt Jezus de Vader voor hen die Hij weldra zal achterlaten, als Hij lichamelijk niet meer aanwezig zal zijn. Hij zegt: ‘Heilige Vader, bewaar in uw Naam hen die Gij Mij gegeven hebt.’ Als mens namelijk bidt Hij tot God voor zijn leerlingen die Hij van God ontvangen heeft. ‘Opdat zij één mogen zijn zoals Wij’ (Joh. 17, 11). En Hij vervolgt: ‘Toen Ik bij hen was, bewaarde Ik in uw Naam hen die Gij Mij hebt gegeven’ (Joh. 11, 12). Dat wil zeggen: nu Ik naar U toe kom, Vader, bewaar hen in uw Naam, zoals Ik hen bewaarde in uw Naam, toen Ik nog bij hen was.

Nadat de Heer Jezus bij het naderen van zijn lijden aldus gebeden had voor zijn leerlingen, aan wie Hij de naam van apostelen had gegeven en met wie Hij het laatste avondmaal had gehouden, voegde Hij aan zijn gebed ook de overigen toe die in Hem zouden geloven. Hij zei tot de Vader: ‘Niet voor hen alleen – dat wil zeggen: voor de leerlingen die toen bij Hem waren – bid Ik, maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven’ (Joh. 17, 20). Hiermee bedoelde Hij al de zijnen, niet alleen hen die toen leefden, maar ook hen die later kwamen. Want allen die later in Hem hebben geloofd, hebben ongetwijfeld door het woord van de apostelen geloofd. En ook wij die lang na de dood van de apostelen zijn geboren, hebben dank zij hun woord in Christus geloofd. ‘Ik bid U opdat zij allen één mogen zijn, zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U’ (Joh. 17, 20-21).