Overweging ter voorbereiding van 19-05-2023, vrijdag in de zesde week van Pasen
Uit de verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de eerste brief van Johannes
Heel het leven van een goed christen is een heilig verlangen
‘Zie wat een grote liefde de Vader ons betoond heeft: wij worden kinderen van God genoemd en zijn het ook’ (1 Joh. 3, 1). Iets genoemd worden zonder het werkelijk te zijn, heeft niets te betekenen. Wat heeft men aan een naam, als er geen werkelijkheid aan beantwoordt? Hoeveel mensen worden niet ‘arts’ genoemd, die niets kennen van geneeskunde? Hoeveel mensen heten niet ‘waker’, die de hele nacht slapen? Zo worden ook veel mensen ‘christen’ genoemd, die het in werkelijkheid helemaal niet zijn. Want in hun leven, in hun gedragingen, in hun geloof, hun hoop en liefde blijken zij niet te zijn wat hun naam inhoudt.
‘De wereld kent ons niet’ (1 Joh. 3, 1). De hele wereld is christelijk en de hele wereld is ongodsdienstig. Want over de hele wereld vindt men slechte mensen en over de hele wereld vindt men tegelijk goede mensen. Goeden en slechten kennen elkaar niet. De wereld kent ons niet, omdat zij Christus niet kent. Onze Heer Jezus Christus verbleef zelf in onze wereld; God in de gestalte van een mens, verborgen in zwakheid. Waarom heeft men Hem niet willen kennen en waarderen? Omdat Hij de mensen hun zonden voorhield. De zondige mens wilde God niet kennen, omdat hij meer hield van het genot van de zonde. Omdat hij hield van dat waarheen de koorts hem dreef, ging hij spotten met zijn arts.
Hoe staat het nu met onszelf? Wij zijn reeds uit God geboren, omdat wij de hoop bezitten. Johannes zegt: ‘Geliefden, nu reeds zijn wij kinderen van God’ (1 Joh. 3, 2). Nu reeds? Als wij toch al kinderen van God zijn, wat verwachten wij dan nog? ‘En wat wij zullen zijn, is nog niet geopenbaard’ (1 Joh. 3, 2). Zullen wij iets anders zijn dan kinderen van God? Luister naar het vervolg van de tekst: ‘Maar wij weten dat wanneer Hij verschijnt, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is’ (1 Joh. 3, 2). Het gaat hier over een verheven werkelijkheid. ‘Wij weten dat wanneer Hij verschijnt, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.’
Wat is ons beloofd? ‘Wij zullen aan Hem gelijk zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.’ Meer kunnen menselijke woorden niet uitdrukken. Het is aan het hart de rest te overwegen. Johannes’ woorden zijn eigenlijk armzalig vergeleken bij de werkelijkheid van het woord Gods zelf. En wat kunnen wij zeggen, wij die niet eens met Johannes te vergelijken zijn?
Zo denken we terug bij de zalving van Christus, die innerlijk ons hart onderricht over datgene wat woorden niet meer kunnen uitdrukken. Omdat wij nu God nog niet kunnen zien, zal onze opdracht neerkomen op verlangen. Heel het leven van een echte christen bestaat in een heilig verlangen. Wat men verlangt, ziet men nog niet. Maar het verlangen schept een ontvankelijkheid in ons en wanneer het ogenblik aangebroken zal zijn dat wij zullen zien, zullen wij in staat zijn er helemaal door vervuld te worden.
Broeders en zusters, wij moeten verlangen, omdat wij geroepen zijn tot de toekomstige vervulling. Zie hoe Paulus zijn ontvankelijkheid tracht te vergroten om in staat te zijn de komende belofte te ontvangen: ‘Niet dat ik het reeds bereikt heb of al volmaakt zou zijn… Ik beeld mij niet in het al gegrepen te hebben’ (Fil. 3, 12.13). Wat is dan Paulus’ streven in dit leven, aangezien hij het nog niet gegrepen heeft? ‘Alleen dit: zonder te tellen wat achter mij ligt, richt ik mij helemaal op wat nog komt en ijl naar het doel om de prijs in ontvangst te nemen: de hemelse roeping van God’ (Fil. 3, 13-14). Paulus zegt dat hij zich helemaal richt op de toekomst en die doelbewust nastreeft. Hij voelde zich te klein om te vatten wat geen oog heeft gezien, wat geen oor heeft gehoord en geen mens zich kan voorstellen (vgl. 1 Kor. 2, 9). Heel ons leven als christen is een oefening in verlangen. Maar slechts naarmate wij onze verlangens vrijmaken van de liefde tot de wereld, vormen wij in ons een heilig verlangen.
Richten we heel ons verlangen op Hem, dan zal Hij ons vervullen, wanneer Hij komt. ‘Want wij zullen aan Hem gelijk zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is’ (1 Joh. 3, 2).