Overweging ter voorbereiding van 13-10-2022, donderdag in de 28e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 13-10-2022, donderdag in de 28e week door het jaar

Uit de geschriften van de priester Flor Hofmans († 1967)

Gods mede-arbeiders

Het is bijna niet te geloven hoe raak en modern de taak van de mens uitgedrukt staat in de Bijbelse scheppingsverhalen. De mens moet de wereld bevolken, haar onderwerpen, heersen over alle levende wezens (vgl. Gen. 1, 28). De mens is koning van de schepping en ‘in al wat leeft heeft God de vrees voor de mens gelegd en hem tot heer gemaakt over dieren en vogels’ (Sir. 17, 4). Daarin bestaat zelfs onze gelijkenis met God: zoals God alle dingen maakt, oppermachtig, door zijn woord, zo moet ook de mens een naam geven aan de dingen, ze een bestemming geven, erover heersen, maar dan als Gods zaakgelastigde.

Adam en Eva werken aan de schepping

We moeten er dus onze eer in stellen, iets te kunnen. In onze kunde, handigheid, toewijding, vindingrijkheid, gelijken wij op God, de Schepper van alles. Als christenen moeten wij onze levenstaak verrichten met zorg, degelijkheid en zo mogelijk met de glans van de afwerking. In de vreugde die ieder ondervindt wanneer hijzelf of een ander iets piekfijn in orde heeft gebracht, ligt iets van de Bijbelse glimlach van de Heer, die na elke scheppingsdag ‘zag dat het goed was’ (Gen. 1, 10).

Een vadsig mens kan niet het evenbeeld zijn van de Schepper. Scherp is dan ook de spot van de Bijbelse schrijvers: ‘Hoe lang blijft gij nog liggen, luiaard? Wanneer staat gij op uit uw slaap?’ (Spr. 6, 9). Niemand zal hem prijzen; al wie met hem te maken heeft, wordt teleurgesteld: ‘als rook voor de ogen, zo is de luiaard voor wie hem een opdracht geven’ (Spr. 10, 26). Maar iets anders is, zelf vlijtig te zijn. Een christen zou altijd tijd te kort moeten hebben. Er resten ons slechts heel weinig jaren vóór de Heer er zal zijn; dat moet ons onthechten aan alles wat vergankelijk is, en ons aanzetten tot het volle gebruik van al die waarden: dat zijn de twee vleugels van de vrijheid; als één ervan lam ligt, kan de mens niet vliegen noch zijn koninklijke waardigheid bereiken.

Kinderen van de Schepper moeten ook zelf scheppende wezens zijn. Als de Vader alles uit het niets maakte, in overweldigende rijkdom van schakering en getal, dan mogen wij niet louter slaafse uitvoerders zijn. Wij worden dringend uitgenodigd vooruitgang te maken, onze werkwijze te verbeteren, kleine of grote vondsten te doen. Miljoenen mensen zijn van mening dat christen-zijn in de eerste plaats wil zeggen: achteruit kijken, het verleden in stand houden, gedenken wat voorbij is. Ze zien te weinig dat heel het christendom gedreven wordt door de hoop. Onze taak in de wereld is niet definitief, maar dat ontneemt haar niet haar pracht, noch haar boeiende spanning, zoals de verlovingstijd ook niet definitief is en toch in het hart honderd vondsten doet ontluiken.

Tevens moet onze arbeidsmentaliteit contemplatief zijn. Het scheppingsverhaal legt grote nadruk op de zevende dag: wie God wil navolgen, moet rusten, dit wil zeggen: afstand nemen, bewonderen, de dingen kennen en blij zijn om hun realiteit. Dat brengt allereerst mee dat we ons niet blind staren op onze eigen handen; wij zijn Gods mede-arbeiders. Ook voor de meest actieve mens in de technisch volmaaktste samenleving geldt nog het psalmwoord: ‘Als de Heer de woning niet bouwt, werken de bouwers vergeefs’ (Ps. 127 (126), 1).

Alles wat we mogen uitdenken en bewerken, verwezenlijken we met gekregen handen, met geschapen wilskracht en met het licht van een verstand, dat een kleine deelname is aan het verstandslicht van God. We moeten de wereld en haar reusachtige ondernemingen, vanaf de diepste mijnschacht tot de verste ruimtevaart, kunnen zien in hun diepste wezen: hun verhouding tot de Schepper en Voltooier. Anders zijn we als mieren die zich verliezen in het ene weggetje waarop het instinct ze voortdrijft. De knappe landbouwer en de forse smid, zo sympathiek beschreven door Jezus Sirach (vgl. 38, 24-34), de geniale atoomvorser en de huisvrouw – allen lopen we gevaar onze ogen te sluiten voor het licht van de zevende dag.