Overweging ter voorbereiding van 08-02-2023, woensdag in de 5e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 08-02-2023, woensdag in de 5e week door het jaar

Uit een homilie van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407), over de eerste brief aan de Korintiërs

Wij moeten één blijven met Christus, want los van Hem zijn we verloren

‘Niemand kan een ander fundament leggen dan wat er reeds ligt, namelijk Jezus Christus’ (1 Kor. 3, 11). En zie hoe Paulus dit aantoont met gewone gedachten. Wat hij bedoelt is het volgende: ik heb u Christus verkondigd en u zodoende het fundament geleverd; zie nu toe hoe ge daar verder op bouwt: uit ijdele glorie, of om zijn leerlingen van Hem te verwijderen en aan mensen toe te vertrouwen? Pas op voor verdeeldheid, want ‘niemand kan een ander fundament leggen dan wat er reeds ligt.’

Laten we dan voortbouwen op dat fundament; ons vasthechten aan dat fundament, zoals een rank zich aan de wijnstok hecht. Niets mag er staan tussen ons en Christus; als dat wel het geval zou zijn, gaan we aanstonds verloren. Een rank put het sap uit haar verbondenheid met de wijnstok. Een bouwwerk staat slechts stevig, als het op een fundament is gebouwd; staat het daarnaast, dan valt het in elkaar, omdat het op niets steunt. Daarom moeten we ons niet slechts aan Christus hechten, maar ook op Hem voortbouwen. Los van Hem zijn we verloren. ‘Wie U verlaten, gaan allen te gronde’ (Ps. 73 (72), 27), zegt de psalmist.

Laten we dus één zijn met Hem; één zijn met Hem door onze werken, want Christus heeft gezegd: ‘Wie mijn geboden onderhoudt, blijft in Mij’ (Joh. 14, 21).

Met veel voorbeelden verduidelijkt Hij deze eenheid. Luister maar. Christus is het hoofd, wij zijn het lichaam. Kan er soms tussen hoofd en lichaam een leegte zijn? Hij is de wijnstok, wij de ranken. Hij is de bruidegom, wij de bruid, Hij de herder, wij de schapen, Hij is de weg, wij gaan de weg. Wij zijn de tempel, Hij de bewoner. Hij is de eerstgeborene, wij zijn broeders. Hij is de erfgenaam, wij de medeërfgenamen. Hij is het leven, wij de levenden. Hij is de verrijzenis, wij de verrezenen. Hij is het licht, wij de verlichten. Al deze voorbeelden wijzen op een eenheid die geen enkele scheiding toelaat, zelfs niet de allerkleinste. Want een kleine scheiding wordt stilaan groot.

Het lichaam sterft door een dunne snede van een zwaard; een gebouw met een kleine barst valt ineen; een rank wordt onvruchtbaar als ze maar even van de wortel wordt afgesneden. Dat kleine is niet klein; het is in werkelijkheid bijna alles.

Laten we bijgevolg niet achteloos voorbijgaan aan een kleine misstap of een kleine verwaarlozing, onder voorwendsel dat ze maar klein zijn. Onopgemerkt worden ze vlug groot. Een kleed met een kleine scheur die niet hersteld wordt, scheurt verder door. Een dak waarvan enkele pannen zijn afgevallen en dat niet wordt hersteld, doet heel het huis instorten. Houden we dat voor ogen en verwaarlozen we nooit het kleine, om niet in het grote te vervallen. Het zal moeilijk zijn om daaruit te komen zonder heel veel moeite. De zonde is een diepe afgrond; als ze ons naar beneden drukt, worden we verpletterd. Zoals wie in een put valt, er moeilijk alleen uit geraakt, maar door anderen moet worden omhoog gehaald, zo is het met wie in de afgrond van de zonde zijn gevallen. We moeten hun touwen toewerpen en hen omhoog trekken.

Maar laten we liever zeggen: we hebben niet alleen de hulp van anderen nodig, maar ook van onszelf, om onszelf in te spannen en op te klimmen, niet slechts tot het punt vanwaar we gevallen zijn, maar veel hoger, indien we dat verlangen. God zal ons bijstaan. ‘Hij wil niet de dood van de zondaar, maar dat hij zich bekeert’ (Ez. 23, 3).