Overweging ter voorbereiding van 05-06-2023, HH. Bonifatius, bisschop, en gezellen, martelaren (Haarlem: bijpatronen van het bisdom)

Overweging ter voorbereiding van 05-06-2023, HH. Bonifatius, bisschop, en gezellen, martelaren (Haarlem: bijpatronen van het bisdom)

Uit het Leven van Bonifatius van de heilige Willibald, bisschop van Eichstatt († ca. 787)

Zij strooiden in Friesland het zaad van het eeuwig leven en ontvingen dezelfde martelaarspalm

Toen de Heer zijn dienaar Bonifatius uit de beproevingen van deze wereld wilde verlossen en uit de kwellingen van dit tijdelijk leven bevrijden, was het bij goddelijk raadsbesluit bepaald dat hij en de dienaren Gods die met hem mee trokken, naar Friesland zouden gaan: naar het land dat hij destijds wel met zijn lichaam, maar niet met zijn hart verlaten had. Zo zou hij daar waar hij zijn loopbaan als geloofsverkondiger was begonnen en zijn eerste loon had verkregen, bij zijn heengaan uit de wereld het volle loon ontvangen.

Maar met een wonderbare, bijna profetische voorzegging kondigde hij bisschop Loell de naderende dag van zijn sterven aan: hij deelde hem mede hoe hij deze wereld zou verlaten en gaf hem nauwkeurig instructies inzake de bouw van kerken en het onderricht aan het volk. ‘Ik brand van verlangen,’ zei hij, ‘om mijn voorgenomen tocht te beginnen; ik kan niet meer terugkomen op dit besluit om te vertrekken. Want de dag van mijn heengaan is nabij en het uur van mijn dood nadert. Spoedig zal ik van de banden van dit lichaam worden ontdaan en opgaan naar de zegeprijs die bestaat in de eeuwige beloning. Maar gij, geliefde zoon, voltooi de bouw van de kerken waarmee ik in Thuringen ben begonnen, roep het volk dringend terug van alle dwaalwegen, zorg ook voor de voltooiing van de kerk die ik bij Fulda heb gebouwd en breng mijn afgeleefde lichaam daarheen.’

Samen met zijn reisgezellen ging hij scheep en voer hij steeds verder de Rijnstroom af – alleen ’s nachts zocht hij havens om aan te leggen – totdat hij behouden in de waterrijke gebieden van de Friezen kwam, aan gene zijde van het meer dat in hun taal Almere heet. Daar verkende hij de onvruchtbare kuststreken die het goddelijk zaad nog niet hadden ontvangen. Toen hij nu aan de gevaren van de rivier, de zee en de ontzaglijke wateren was ontkomen, ging hij ongedeerd een ander gevaar tegemoet: het bezoek aan het heidense volk der Friezen, wier land door het tussenliggende water in verscheidene gouwen verdeeld is, hetgeen echter niet belet dat zij, ondanks hun verschillende namen, toch één eigen volk vormen.

Zo trok hij door heel Friesland en verkondigde er krachtig het woord van de Heer; de afgodendienst dreef hij terug en hij bracht de dwaling van het heidendom een vernietigende slag toe. Afgodstempels werden verwoest en volijverig bouwde hij kerken. En samen met zijn medestrijder, de hulpbisschop Eoban, doopte hij vele duizenden mensen, mannen, vrouwen en ook kinderen, daarbij geholpen door zijn priesters, diakens en monniken. In zo nauwe samenwerking met de heilige Bonifatius strooiden zij, onder Gods bescherming, het zaad van het eeuwig leven overal uit onder het volk, dat zij – één van hart en één van ziel volgens het voorschrift van de apostolische leer – één en dezelfde martelaarspalm en zegeprijs mochten ontvangen.

Nadat het licht van het geloof over Friesland was opgegaan en het zalige levenseinde van deze heilige was genaderd, begaf hij zich alleen met zijn gevolg naar de oever van de rivier de Boorn, die de grens vormt tussen wat in de landstaal Ostor- en Westeraeche (Ooster- en Westergo) heet, en sloeg daar zijn tenten op. Maar omdat hij het inmiddels wijd en zijd verspreide volk reeds in kennis had gesteld van de feestelijke dag waarop de pasgedoopten, onder handoplegging en zalving door de bisschop, het vormsel zouden ontvangen, waren allen naar hun woonsteden teruggekeerd om overeenkomstig de bepalingen van de heilige bisschop op de vastgestelde dag van hun vormsel samen voor hem te verschijnen.

Toen nu deze dag was aangebroken en bij het opgaan van de zon het morgenlicht doorbrak, kwamen er integendeel, in plaats van vrienden, vijanden aan en, in plaats van nieuwe geloofsbelijders, een nieuw soort bendeleiders en viel een ontzaglijke menigte vijanden, zwaaiend met lansen en voorzien van schilden, het kamp binnen. Daarop deden plotseling de jongemannen die in het kamp waren een uitval en stelden wapens tegenover wapens, brandend van verlangen om de heiligen – de toekomstige martelaars – tegen de woeste volksmassa te beschermen. Maar zodra de man Gods het rumoer van de aanvallende menigte had gehoord, liet hij de geestelijken uit zijn gevolg bij zich komen, nam de relieken van de heiligen die hij altijd in zijn nabijheid had, en trad uit zijn tent naar buiten. En onmiddellijk sprak hij de jongemannen berispend toe en verbood hun te vechten.

Terwijl hij met woorden van lering en vermaning zijn volgelingen op minzame wijze aanspoorde om de krans van het martelaarschap te behalen, stormde plotseling de razende bende heidenen met zwaarden en volle krijgsuitrusting op hen af en richtte een slachting aan die voor de heiligen een wrede, maar gelukkige dood betekende.

Toen het bericht van de onverwachte dood van de heilige martelaren zich als een lopend vuur over de gouwen, dorpen en het gehele land verspreidde, verzamelden de christenen, zodra zij van de lichamelijke dood van de martelaren hadden vernomen, een geweldig leger, vielen het land binnen en brachten de heidenen die hen van verschillende kanten tegemoetkwamen, een verpletterende nederlaag toe.

Enkele dagen later werd het lichaam van de heilige bisschop (en ook de lichamen van de andere martelaren), met een gunstige wind in de zeilen, over het water dat Almere heet naar de stad Trecht (Utrecht) vervoerd en daar bijgezet en begraven. Maar spoedig kwamen er vanuit Mainz vrome en gelovige broeders in Christus die door bisschop Loell, de opvolger van deze heilige bisschop en martelaar, per schip waren gestuurd om het lichaam van de heilige man over te brengen naar het klooster dat hij tijdens zijn leven had gebouwd en dat aan de oever van de rivier de Fulda ligt.

Bonifatius zetelde als bisschop zesendertig jaar, zes maanden en zes dagen. Daarna ging hij – zoals boven beschreven is – op de nonen van juni, beloond met de zege van het martelaarschap, samen met tweeënvijftig gezellen, heen naar de Heer, aan wie de eer is en de heerlijkheid in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Nadat de heilige Bonifatius de goede strijd had gestreden en zijn levensloop voleind, wachtte hem het hemels loon; hij ontving van de Heer de kroon voor zijn apostolaat en martelaarschap.

Uit liefde tot Hem die voor ons geleden heeft, onderging hij met zijn gezellen standvastig de dood.

Hij ontving van de Heer de kroon voor zijn apostolaat en martelaarschap.