Overweging ter voorbereiding van 03-02-2023, vrijdag in de 4e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 03-02-2023, vrijdag in de 4e week door het jaar

Uit een homilie van de heilige paus Gregorius de Grote († 604)

Het dienstwerk van ons ambt

Laten wij luisteren naar wat de Heer zegt bij het uitzenden van de verkondigers van zijn leer: ‘De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten’ (Lc. 10, 2). Ondanks de rijke oogst is het aantal arbeiders gering. Hierover kunnen wij slechts met diepe droefenis spreken. Want men wil wel naar het goede luisteren, maar het niet verkondigen. De wereld is vol priesters, maar toch ontmoet men zeer zelden een arbeider bij de oogst van God. Wij aanvaarden wel het ambt van priester, maar vervullen niet de taken van dat ambt.

Denkt na, dierbare broeders, denkt na over wat gezegd werd: ‘Vraagt de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten.’ Bidt voor ons dat wij de kracht ontvangen naar behoren voor jullie te werken, dat onze tong niet verstomt bij het vermanen en dat wij niet, na het aanvaarden van de taak van de verkondiging, door ons zwijgen worden aangeklaagd bij de rechtvaardige Rechter. Want dikwijls wordt de tong van de predikanten aan banden gelegd door hun eigen nietswaardigheid; maar ook komt het dikwijls voor dat de ambtsdragers de verkondiging onmogelijk wordt gemaakt door de schuld van de toehoorders. De eigen nietswaardigheid legt immers de tong van de predikanten aan banden. Zo spreekt de psalmist: ‘Tot de zondaar zegt de Heer: wat spreekt gij almaar over mijn geboden!’ (Ps. 50 (49), 16). Aan de andere kant belet het zondig gedrag van de toehoorders de predikanten het spreken. Zo spreekt de Heer tot Ezechiël: ‘Uw tong zal Ik aan uw verhemelte doen kleven en ge zult stom zijn, zodat ge voor hen geen strafprediker meer kunt zijn; het is nu eenmaal een weerspannig volk’ (Ez. 3, 26). Alsof Hij onomwonden zegt: hierom wordt jou de prediking onmogelijk gemaakt, omdat het volk in zijn levenswandel weerspannig is en het niet verdient vermaand te worden tot waarheid. Door wiens schuld het woord aan de predikant ontnomen wordt, is dus moeilijk te zeggen. Maar het lijdt geen enkele twijfel dat het zwijgen van de herder soms hemzelf en altijd zijn toehoorders schaadt.

Er is nog iets, dierbare broeders, wat mij in de leefwijze van de herders zeer verontrust. Maar laat niemand zich ten onrechte beticht voelen, want ook zelf maak ik mij hieraan schuldig, zij het ook ongewild en onder de dwang van een barbaarse tijd. Wij verspillen immers onze tijd aan onbelangrijke zaken. Onze daden stroken niet met de wezenlijke taak van ons ambt. De dienst van de verkondiging laten wij na. Wij worden tot onze eigen straf – zo ervaar ik het – bisschop genoemd. Wij voeren wel de titel, maar volbrengen niet onze plicht. Want zij die ons zijn toevertrouwd, keren God de rug toe. En wij zwijgen. Zij leven in zonden. En wij reiken hun niet de reddende hand. Maar hoe kunnen wij die zelf onachtzaam leven, het leven van anderen verbeteren? Wereldse zorgen houden ons immers bezig. En hoe ijveriger wij ons om uiterlijkheden schijnen te bekommeren, des te afgestompter raken wij innerlijk. Daarom zegt de heilige kerk van haar zwakke leden terecht: ‘Zij lieten mij hun wijngaarden bewaken, zo heb ik voor mijn eigen wijngaard niet kunnen zorgen’ (Hoogl. 1, 6). Tot wachters aangesteld in hun wijngaarden, is de zorg om de onze zeer gering. Want wij raken verwikkeld in wereldse zaken en verwaarlozen het dienstwerk van ons ambt.