Overweging ter voorbereiding van 03-01-2023
Uit de verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over het evangelie van Johannes
Het dubbele gebod van de liefde
De Heer zelf is gekomen, de leraar van de liefde, de liefdevolle. Zoals over Hem voorzegd is, zal Hij Gods woorden op aarde samenvatten (vgl. Rom. 9, 28), en aantonen hoe heel de wet en de profeten opgesloten liggen in het dubbel gebod over de liefde.
Welke deze twee geboden zijn, moet u even met mij nagaan. Eigenlijk moesten ze alom bekend zijn en niet slechts voor de geest komen, wanneer wij er u aan herinneren; nooit mogen ze uitgewist worden in uw hart. Denk er toch steeds aan dat gij God en de naaste moet liefhebben: ‘God met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf’ (Lc. 10, 27).
Deze geboden moeten altijd in uw gedachten zijn, ze moeten overwogen worden en u bijblijven, ze moeten door u in daden omgezet en ten uitvoer gebracht worden. De liefde tot God heeft voorrang in de orde van de bevelvoering, de liefde tot de naaste gaat voorop in de orde van de uitvoering. Want niemand die u deze liefde vanuit de twee geboden zou voorschrijven, zou u eerst de liefde tot de naaste op het hart drukken en daarna de liefde tot God; neen, eerst God en dan de naaste.
Omdat gij God nog niet ziet, moet gij echter door de naaste lief te hebben, verdienen God te zien. Door de liefde tot de naaste zuivert gij uw oog, opdat het God zou kunnen zien. Johannes zegt het heel duidelijk: ‘Als gij uw broeder die gij ziet, niet liefhebt, hoe kunt gij dan God liefhebben die gij niet ziet?’ (1 Joh. 4, 20).
Zie, men zegt u: bemin God. Als gij mij dan zegt: toon mij degene die ik moet beminnen, wat anders zal ik antwoorden dan wat Johannes ook zelf zegt: ‘Niemand heeft God ooit gezien’ (Joh. 1, 18)? Maar opdat gij u niet volledig onbekwaam zoudt achten tot het zien van God, verklaart Johannes: ‘God is liefde, en wie in de liefde woont, woont in God’ (1 Joh. 4, 16). Bemin dus de naaste, en ga bij uzelf de liefde na van waaruit gij de naaste bemint; daarin zult ge, voor zover mogelijk, God ontwaren.
Begin dus met de naastenliefde: ‘Deel uw brood met wie honger heeft en neem arme zwervers op in uw huis; kleed een naakte die gij ziet en onttrek u niet aan de zorg voor uw huisgenoten’ (Jes. 58, 7-8). Wanneer gij dit doet, wat zal daaruit volgen? ‘Dan breekt uw licht als de dageraad door.’ Uw licht, dat is uw God. Hij is voor u de dageraad, want Hij komt tot u na de wereldnacht. Hij kent immers geen opgang en geen ondergang, omdat Hij altijd blijft.
Wanneer gij de naaste liefhebt en voor hem bezorgd zijt, dan begeeft ge u op weg. Waarheen leidt de weg? Naar God de Heer, naar Hem die wij moeten liefhebben met geheel ons hart, met geheel onze ziel en met geheel ons verstand. Maar kunnen wij nu nog niet bij de Heer geraken, de naaste hebben wij bij ons. Draag dus hem met wie ge op weg zijt, zodat ge tot Hem kunt komen bij wie ge verlangt te verblijven.