Overweging ter voorbereiding van 01-09-2022, donderdag in de 22e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 01-09-2022, donderdag in de 22e week door het jaar

Uit de brief van de diaken Geert Groote († 1384) over het geduld

Geduld als vrucht van verdraagzaamheid en Godsvertrouwen

diaken Geert Groote

Zoals de studie voorafgaat aan de wetenschap, zo gaat de vernedering, dat wil zeggen: de beproeving, vooraf aan de nederigheid, die het enige en ware fundament is in Christus. En zoals de morgenster voorafgaat aan het zonlicht, zo gaat het geduld in tegenspoed vooraf aan de vrede des harten en aan de innerlijke gemoedsrust. Want zoals wij de deugd van rechtvaardigheid en matigheid verwerven door telkens met Gods genade rechtvaardig en rustig te handelen, zo verkrijgen wij de deugd van geduld door telkens met geduld tegenslagen te verdragen, en worden wij nederig, sterk en zachtmoedig door de vernederingen. En door de bekoringen te verdragen worden wij mensen met ervaring, verstandig, voorzichtig en onverschrokken, vooral als wij daarbij letten op de zorg die God voor ons heeft en bedenken dat beproevingen nuttig en, volgens goddelijke verordening, zelfs noodzakelijk voor ons zijn. Eigenlijk zouden wij met de Apostel moeten roemen ‘op onze beproevingen, in het besef dat verdrukking leidt tot volharding, volharding tot beproefde deugd en deze weer tot hoop. En de hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken’ (Rom. 5, 3-5).

Laten wij oppassen dat wij door de beproevingen niet worden terneergeslagen; laten wij ons ervoor hoeden dat, wanneer lijden ons kwelt, het ons niet in verwarring brengt en overmeestert, dat geen grafput zijn muil om ons dichtslaat, geen waterstroom ons meesleurt (vgl. Ps. 69 (68), 16) en dat de beproeving, die volgens de Apostel gericht is op de hoop, niet omslaat in wanhoop.

In deze geestelijke waakzaamheid is het wel nodig dat de mens zich duidelijk bewust blijft van de zorg die God voor hem heeft, God die ons in de beproeving des te meer nabij is en ons in bescherming neemt. Is God niet ‘iedere morgen weer onze hulp, onze redding ten tijde van nood’? (Jes. 33, 2). Staat God niet hen terzijde van wie het hart gebroken is? (vgl. Ps. 34 (33), 19). ‘De Heer is voor ons een vesting en toevlucht, een machtige hulp in de nood. Zo zijn wij niet bang, al kantelt de aarde, al vallen de bergen in zee’ (Ps. 46 (45), 2-3). Maar wat zullen wij verder nog zeggen? Is de beproeving niet een teken dat wij door God in liefde worden aanvaard, ‘want de Heer tuchtigt hen die Hij liefheeft, Hij straft ieder die Hij als zijn kind erkent’ (Heb. 12, 6). ‘Ja, kastijding van de Almachtige is de mens een zegen,’ aldus wordt tot Job gezegd, ‘wijs dan ook zijn straffende hand niet af. Hij wondt maar verbindt ook, slaat maar heelt eveneens’ (Job 5, 17-18).