Gedachtes, gebeden en verhalen in het jaar van Sint-Jozef (18) 03-09-2021

Gedachtes, gebeden en verhalen in het jaar van Sint-Jozef (18) 03-09-2021

ACHTTIENDE DAG

De Liefde van de heilige Jozef voor Jezus en Maria

Al vóór zijn huwelijk was Jozef heilig, maar na zijn huwelijk met de Heilige Maagd nam hij nog meer toe in de deugd der heiligheid. Alleen al het voorbeeld van zijn heilige Echtgenote was hiervoor voldoende. De H. Bernardinus van Siena schrijft dat Maria alle genaden uitdeelt die God aan de mensen schenkt. We geloven met hart en ziel dat Ze Jozef haar maagdelijke Echtgenoot er mee overstelpt heeft. Jozef, waarvan ze zoveel hield en hij van haar.

We geloven ook dat de heiligheid van Jozef toenam door de dagelijkse en vertrouwde omgang met Jezus Christus gedurende heel zijn leven.

De twee leerlingen die naar Emmaüs gingen voelden die gloed van de goddelijke liefde in de korte tijd dat ze de Verlosser vergezelden en hem hoorden spreken. Jozef voelde nog veel meer die gloed in zijn hart oplaaien tijdens zijn gesprekken met Jezus Christus dertig jaar lang. Zo ook bij diens woorden van eeuwig leven en voorbeeldige nederigheid, geduld en gehoorzaamheid, hulpvaardigheid thuis en bij het werk.

Hoewel het hart van Jozef zich van al het aardse onthecht had, hield hij toch heel veel van zijn Echtgenote Maria. Die liefde tot Maria verdeelde zijn hart niet, in tegenstelling met het woord van de Apostel: De gehuwde man heeft een verdeeld hart. Nee, het hart van Jozef was niet verdeeld, omdat de liefde die hij koesterde voor zijn Echtgenote hem meer en meer vervulde van de goddelijke liefde. Zonder enige twijfel namen, gedurende zijn leven met Jezus Christus, de verdiensten en heiligheid van Jozef in zo grote mate toe, dat we met zekerheid kunnen zeggen, dat deze groter waren dan die van alle andere Heiligen.

Beschouwen we eerst de liefde die Jozef had voor zijn heilige Echtgenote, de mooiste vrouw die er ooit geweest is. Ze was ook de meest nederige, tedere, zuivere, gehoorzame vrouw, in de hoogste mate toegenomen in de liefde tot God. Zoals Zij, is er onder alle mensen en Engelen nooit een geweest. Daarom was ze alle liefde van Jozef waard. Jozef, de deugdzaamheid zelf. Hij besefte hoeveel Maria van hem hield. In haar hart stelde ze haar Echtgenoot boven alle andere mensen.

Hij wist dat God heel veel van haar hield en dat Hij haar uitverkozen had om de Moeder te worden van zijn enige Zoon. Naast al deze overwegingen nu, bedenken we ook hoe groot de genegenheid was die Jozef, de rechtvaardige en dankbare, in zijn hart koesterde voor zo’n beminnelijke Echtgenote.

Beschouwen we daarna de liefde die Jozef voor Jezus had. Toen God deze Heilige uitkoos om de plaats te vervullen van vader van Jezus, had Hij in diens hart de liefde gelegd passend bij een vader van zo’n beminnelijke Zoon, het goddelijk Kind. Jozef wist heel goed, door de goddelijke openbaring die hij van de Engel had ontvangen, dat dit Kind, uit liefde voor de mensen en in het bijzonder voor hem, het vlees geworden Goddelijk Woord was. Jozef wist dat Jezus zelf hem onder alle mensen had uitverkozen om zijn beschermer te zijn en zijn Zoon genoemd wilde worden.

Bedenken we nu wat een heilige liefde in het hart van Jozef ontvlamde wanneer hij dit alles overwoog en zag hoe zijn Goddelijke Meester hem als leerjongen diende. Nu eens de werkplaats open maken, dan weer dicht doen, hem helpen met hout hakken, bijl en schaaf hanteren, krullen rapen en het huis vegen. In één woord hem gehoorzamen in alles wat hij hem opdroeg, en in alles onderdanig aan zijn vaderlijk gezag.

Bij mensen, die van elkaar houden en lange tijd vertrouwelijk met elkaar omgaan, verkoelt soms de liefde, omdat ze elkaars fouten leren kennen. Bij de heilige Jozef was dit niet het geval. Hoe meer hij met Jezus sprak, hoe meer hij zijn heiligheid leerde kennen. Denk u zich nu eens in hoeveel hij van Jezus hield! (H. Alfonsus van Liguori)

Overweeg nu de zoete gesprekken, die Maria en Jozef moeten hebben gehad tijdens hun reis naar Betlehem, gesprekken die handelden over de barmhartigheid van God, die zijn enige Zoon naar de wereld had gezonden om de mensheid te verlossen en over de liefde van de Zoon die in dit tranendal was gekomen om door zijn lijden en dood de zonden van de mensen uit te boeten.

Denk vervolgens aan de smart van Jozef toen hij moest vaststellen, dat in de nacht waarin het Goddelijk Woord geboren werd, hij samen met Maria overal in Betlehem afgewezen werd, zodat ze verplicht waren een schuilplaats te zoeken in een stal. Hoe groot was het leed van Jozef toen hij zijn heilige Echtgenote zag, een jong meisje van 15 jaar, dat op het punt stond een kind ter wereld te brengen en beefde van de kou in die vochtige grot, waarin de elementen vrij spel hadden.

Maar hoe groot moet daarna zijn vertroosting geweest zijn, toen hij Maria hoorde roepen: “Kom, Jozef, kom ons Goddelijk Kind aanbidden, dat in deze stal zojuist ter wereld is gekomen. Bewonder zijn schoonheid; aanschouw in deze kribbe, op dit stro, de Koning van het heelal. Zie hoe Hij beeft van de kou, Hij die de Serafijnen in liefde doet ontbranden. Zie hoe Hij schreit, Hij die de vreugde is van de Hemel! “

Overdenk nu ook eens, hoe groot de liefde en de tederheid van Jozef waren, toen hij met eigen ogen de Zoon van God als klein kind kon aanschouwen en tegelijkertijd de engelen hoorde zingen rond de pasgeboren Heer en toen hij de grot zag, vervuld van licht…

Toen wierp Jozef zich op de knieën en weende van ontroering. “Ik aanbid U”, zei hij, “ja, mijn Heer en mijn God, ik aanbid U. Welk een geluk is het voor mij om, na Maria, de eerste te zijn die U, pasgeboren Kindje, mag aanschouwen en om te weten, dat Gij het aanvaardt mijn Zoon te zijn voor de ogen van de wereld. Sta mij toe, dat ik U dan ook van nu af aan zo noem en tegen U mag zeggen: Mijn God en mijn Zoon! Ik wijd me geheel aan U toe. Mijn leven zal mij niet meer toebehoren, het zal van U zijn, helemaal. Het zal, o mijn Heer, nog slechts in Uw dienst staan!”

Nog groter werd de vreugde van Jozef, toen hij diezelfde nacht de herders zag, die op uitnodiging van de Engel hun pasgeboren Verlosser kwamen aanbidden en die vreugde nam nog toe, toen hij later de Wijzen uit het Oosten zag komen om hun gaven aan te bieden aan de Koning des hemels, aan de God die Mens was geworden om zijn schepselen te redden ( H. Alfonsus van Liguori).

“Jozef droeg niet enkel de naam van ‘de vader van Jezus’, maar hij was dit ook daadwerkelijk, voorzover dit voor een man mogelijk is”, zegt de H. Johannes Damascenus.

Het is niet enkel de voortplanting die het vaderschap uitmaakt, maar ook het gezag en de zorgen voor het beheer. Bestaat er één enkele functie van de beste der vaders die niet roemrijk uitgeoefend werd door deze trouwe en voorzichtige dienaar, die de Heer aanstelde voor het beheer van zijn Familie? Was het niet Sint-Jozef die het Kindje Jezus opving en het neerlegde op het stro in de kribbe? Was het niet Jozef die tijdens de besnijdenis van Jezus het mes van de besnijdenis purperrood kleurde met het kostbaarste Bloed? Want, zoals men weet, behoorde het aan de vaders om deze wettelijk voorgeschreven ceremonie bij hun pasgeboren zonen te verrichten. Was het niet Jozef die Hem redde van de razernij van Herodes, zijn vervolger? Was het niet hij, die gedurende dertig jaar met de arbeid van zijn handen en in het zweet zijns aanschijns, Hem voedsel, kleding en onderdak verschafte?

Hoe dikwijls hebben de armen van de heilige Jozef niet tot wieg gediend voor het Kindje Jezus! Hoeveel tedere kussen heeft hij Hem gegeven! Hoe dikwijls heeft hij Hem te eten gegeven met zijn hand, Hem gekleed, Hem leren spreken en werken! Hoe rustte zijn hoofd aan Zijn Hart toen dit Goddelijk Kind groter geworden was! Welnu, als Jozef zo teder was voor Jezus, hoe moet Jezus dan voor Jozef geweest zijn? Laten wij er niet aan twijfelen dat Hij voor hem de beste der zonen geweest is en dat Hij hem onderdanig, gehoorzaam en eerbiedig was in alles, zoals aan Zijn Vader (H. Léonardus van Porto- Maurizio ).

“Wil, o Jozef aan Uw Bruid en aan heur vragen
Dat wij, door ootmoedigheid, aan Hem en Haar behagen.
Hoor ons kinderbede… bekom ons reinheid, vrede,
Liefde, vrome deugd… en des hemels vreugd…”

(uit: Needrig stille timmerman – Oud Vlaams lied)

Overwegingen

O gelukzalige Jozef, op aarde was U de grote vriend en vertrouweling van Jezus en Maria; in de Hemel bent U voor ons een vader en voorspreker in de meest hopeloze zaken (H. Alfonsus van Liguori).

De Eeuwige Vader heeft Jozef het vaderlijk gezag gegeven over Zijn Zoon en gaf hem tevens de tedere liefde voor Gods Zoon, die op aarde het vuur van de liefde is komen brengen. Hoe vaak heeft Christus niet tegen zijn Voedstervader aangeleund? (H. Johannes van Damascus)

Sint-Jozef navolgen

Vraag de heilige Jozef, Echtgenoot van de Moeder Gods, de genade van een grote en oprechte verering voor de Heilige Maagd Maria.

GEBED TOT SINT-JOZEF

Heilige Jozef, Gij die mijn geestelijke Vader zijt, zie vol liefde op mij neer.
Leer mij, zoals Gij, voor Jezus en Maria leven.
Verkrijg voor mij een voortdurend groeien in de liefde.
Verkrijg voor mij die openheid van geest die U sierde en leid mij aan Uw hand naar de grote dag van mijn leven: mijn intrede in de Hemel. Amen (Met kerkelijke goedkeuring).

Verhalen

1. De bekering van de oude Protestant

Al meer dan veertig jaren kwamen Mevrouw N. en haar vrome dochter zo vaak als mogelijk was bijeen op een stille plek in hun woning om er samen de rozenkrans te bidden, teneinde de bekering te verkrijgen van meneer N., hun echtgenoot en vader, een man van eer en van onberispelijk gedrag; hij was zeer geleerd en beheerste acht talen volkomen. Zijn kennis op godsdienstig gebied was evenwel zeer zwak. In naam protestant deed hij volstrekt geen moeite om zijn geloof te verdiepen of te belijden. Hij liet zich leiden door de ongelukkige gedachte, dat de katholieken zich schuldig maken aan afgodendienst, omdat zij de Heilige Maagd en de andere Heiligen zouden aanbidden. Hij wilde nooit rustig van gedachten wisselen, wanneer men hem wees op het verschil dat er bestaat tussen “aanbidden” en “aanroepen”. Zijn kinderen waagden het niet het Weesgegroet te bidden in zijn aanwezigheid uit vrees hem zijn geduld te doen verliezen.

In de maand maart van het jaar 1862 verergerden de gebreken van deze oude man zich aanzienlijk en alles wees op een spoedige dood zonder de minste hoop op een bekering. De priester van de parochie, waarin de woning van deze familie lag, durfde met hem niet meer over zijn geestesgesteldheid te spreken en verminderde zijn huisbezoeken om hem niet te ontstemmen… Maar hij ried de jonge dochter aan om haar toevlucht te nemen tot de heilige Jozef, door zich samen met haar moeder te laten inschrijven in de “Aartsbroederschap van de heilige Jozef van de Eik”. Dit voorstel werd aangenomen.

Op zaterdag 10 mei, op de vooravond van de derde zondag na Pasen, feest van het beschermheerschap van de heilige Jozef, werd de toestand van de zieke alarmerend; zijn lijden wekte medelijden op, maar men durfde hem niet te spreken over zijn ziel om hem niet tot razernij te brengen. Hij kon de hele nacht geen oog dichtdoen. Even na middernacht begon hij met luide stem het Weesgegroet te bidden, even correct als een katholiek, maar met een innigheid die men slechts zou verwachten bij een vrome gelovige, die een dergelijk lijden te dragen krijgt. Zo bad hij onafgebroken tot tegen vijf uur in de morgen. Tijdens heel deze nacht waakte zijn dochter aan zijn bed, terwijl ze in stilte bad tot Onze-Lieve-Vrouw en de machtige heilige Jozef. Bij het aanbreken van de dag vroeg de zieke met aandrang naar een katholiek priester; deze haastte zich te komen voltooien wat de Heilige Maagd Maria en haar Echtgenoot zo barmhartig begonnen waren. De zieke biechtte herhaaldelijk en zwoer zijn ongeloof af om vijf uur op de avond van het feest van het beschermheerschap van de heilige Jozef. Hij bereidde zich rustig voor op het ontvangen van de Heilige Teerspijze, die hij op maandag 12 mei met een voorbeeldige devotie ontving, alsmede het heilig Oliesel. De innerlijke vreugde, het geluk dat hij ondervond, versterkte hem een beetje. En God stond toe, dat hij nog enkele weken leefde, onafgebroken rustig en ingetogen, hetgeen aantoont, dat bekeringen die van de hemel verkregen worden, duurzaam zijn…

Het Weesgegroet, dat hij zo dikwijls gesmaad en bijna vervloekt had, werd zijn lievelingsgebed; de Heilige Eucharistie, die hij geloochend had, werd zijn zoetste vertroosting. Op het einde van de maand had hij opnieuw een ernstige inzinking. Hij ontsliep vredig in de Heer op 28 mei 1862 in de leeftijd van 79 jaar.

Al deze gegevens komen van de dochter van de overledene, die deze uitverkoren dood toeschrijft aan de heilige Jozef.

2. Het beeldje van Sint-Jozef

Een jonge zeeman verliet zijn geboortestad Le Havre om naar Marseille te varen. Bij zijn afscheid had zijn zuster die erg gelovig was een klein beeldje van Sint-Jozef in zijn zak gestoken, en deze grote Heilige gevraagd om de reis van haar geliefde broer te zegenen en hem gezond en wel terug te brengen. Toen het schip nagenoeg ter hoogte van Cadiz gekomen was gaf de kapitein aan de jongeman het bevel om het touw aan de een of andere mast nauwer aan te trekken. Spijtig genoeg was het touw verrot en ‘t brak toen hij bezig was het bevel van de kapitein uit te voeren. De jongeman stortte in zee. Een uur lang probeerde hij vechtend voor zijn leven het schip in te halen. Maar men scheen zich niet om hem te bekommeren, want men voer maar door… Zijn armen raakten reeds verlamd en uitgeput dacht hij plotsklaps aan het beeldje van Sint-Jozef en aan het gebed van zijn zuster. Onmiddellijk herleeft zijn levensmoed en met geloof en vertrouwen roept hij zijn hemelse Beschermer aan en belooft hem te zijner ere een Heilige Mis te laten lezen wanneer deze hem uit dit dreigend gevaar zal redden.

Dadelijk wordt zijn gebed verhoord; de jongeman voelt hoe een onzichtbare hand hem boven de golven optilt en uiteindelijk slaagt hij er in om het schip te bereiken. Net op tijd werpt de kapitein hem een touw toe.

Omdat Sint-Jozef hem op een zo’n zichtbare wijze geholpen – of beter gezegd, gered – heeft, zal de jongeman vol dankbaarheid zo vlug mogelijk zijn belofte volbrengen. Hij woonde de Heilige Mis uit dankbaarheid bij, samen met heel zijn familie, en bad de Bruidegom van de Heilige Maagd hem in de toekomst van alle gevaren te vrijwaren.

Laten ook wij tot deze grote Heilige bidden en hem vragen dat hij onze reizen en uitstapjes zegent en alle gevaren van ons afwendt.

3. De Zusters hoorden een zacht geklop op de deur

De Communiteit van de Rozenkranszusters in Palestina bestaat enkel uit inlandse leden. Ze is zeer arm, omdat ze geen betrekkingen met het buitenland heeft.

De stichteres, Zuster Alfonsine Danil Ghattas, leefde verschillende jaren met een jongere Zuster, die Francisca heette, in een klein klooster te Bethlehem. Van het weinige, dat ze hadden, gaven ze nog aan de armen en ze onderhielden zes weeskinderen in hun armetierig kloostertje.

En toch waren ze gelukkig daar een arm leven te kunnen leiden, zoals het Goddelijk Kind, Dat daar in een stal uit een arme Maagd geboren was.

Zoals Sint-Jozef eens voor de Heilige Familie zorgde, zo nam hij ook deze arme Zusters onder zijn hoede. Ze hadden hem immers tot hun bijzondere beschermer gekozen en namen steeds hun toevlucht tot hem als nood en honger zich aankondigden. Zo ook voor het Sint-Jozeffeest in het jaar 1904, toen ze bijna niets meer te eten hadden. Ze begonnen een novene ter ere van de zeven vreugden en smarten van de heilige Jozef.

Reeds liep de novene ten einde. De vooravond van het feest was aangebroken en nog steeds bleef de hulp uit. Alle voorraden waren opgebruikt. De Zusters wisten niet wat ze de volgende dag aan de kinderen zouden voorzetten. Doch de overste riep in groot vertrouwen de voedstervader van Jezus aan en zei: “Sint-Jozef zal ons niet verlaten; hij zal helpen!”

Het was reeds donker geworden en de regen viel bij stromen neer. Daar hoorden de twee Zusters een zacht geklop op de deur. Ze liepen naar de poort toe en openden ze. Zie! Wat een blije verrassing! Een vreemdeling stond voor de poort met een grote, zware last op zijn rug en zei met beminnelijke vriendelijkheid: “Dat is voor uw weeskinderen!”

De Zusters vatten moed toen ze hoorden dat de vreemdeling hun iets wou brengen. Ze openden ook de tweede vleugel van de poort om de goede man met zijn zware last binnen te laten. Op dat moment regende het erg hard, waardoor de twee Zusters doornat werden. Dan namen ze de vreemdeling de last van zijn schouders. Het was een “abaije” (een grote Bedoeïnenmantel) helemaal gevuld met vruchten en groenten ! – hoe wonderbaarlijk! De groenten, de abaije, ja zelfs de kumbas, het lange gewaad van de vreemdeling was in de regen volkomen droog gebleven.

Nu stelden beide Zusters een reeks vragen aan de vriendelijke vreemdeling: “Wie heeft u gestuurd? Misschien de broeders van Tantur? Of de Zusters van Hortas? Of Abuna Schukri, de pastoor van Betschala?” Steeds echter kregen ze een ontwijkend antwoord. De Zusters boden hem een stoel aan, opdat hij een beetje zou uitrusten. Doch hij wilde niet gaan zitten.

Intussen kwamen de weeskinderen aangelopen en bewonderden de vele soorten fruit en groente, die de man gebracht had. Er waren wortels, sla, spinazie en nog veel meer. Ze hielpen mee om met Zuster Francisca de kostbare schat naar de keuken te dragen.

Nadat alles uitgepakt was, vouwde de Zuster de abaije op. Daarbij viel haar de buitengewone schoonheid van het gewaad op. Het was heel nieuw, niet in het minst gekreukt en het had een goudgele kleur. “Het is eigenlijk jammer, dacht ze bij zichzelf, dat men in zulke heerlijk mooie stof groenten verpakt.” Doch de abaije was nergens vuil geworden, alle groenten waren helemaal schoon.

Moeder Alfonsine bleef bij de vreemdeling, zonder een woord met hem te spreken. Ze keek vol verwondering naar die grote magere man met zulke vriendelijke gelaatstrekken. Hij scheen geen Arabier te zijn, want zijn huidskleur was blank. De kumbas was met blauwe strepen doorwerkt en werd door een brede, hemelsblauwe gordel vastgehouden.

Nu kwam Zuster Francisca met de gevouwen abaije terug en gaf ze aan de vreemdeling terug. Hij trok ze niet aan, zoals men bij de stromende regen normaal toch verwacht zou hebben, maar legde ze over de arm. Op de vraag of ze hem iets moesten betalen antwoordde hij: “Neen, dank u wel”. Hij groette de Zusters en de kinderen nog vriendelijk en verdween toen in de donkere nacht.

Zo gauw ze de deur achter hem gesloten hadden, keken de Zusters elkaar verwonderd aan en riepen beiden als uit één mond: “Dat was de heilige Jozef!” Ze betreurden het nu niet naar zijn naam gevraagd te hebben om gans zeker te zijn. Doch ze konden in geen geval twijfelen aan het feit dat Sint-Jozef hen uit hun nood geholpen had.

De volgende dagen informeerden de Zusters bij hun hierboven genoemde weldoeners of iemand van hen de rijke geschenken had laten brengen. Allen moesten het ontkennen. Een hele week lang aten de Zusters en de kinderen van de gaven van de heilige Jozef. Daarbij zei Moeder Alfonsine vaak tot de kinderen: “Eet kinderen van de vruchten van het paradijs, die de heilige Jozef voor ons gebracht heeft!”

Zuster Francisca verzekerde dat ze onder de vruchten er een gevonden had, die absoluut niet in Palestina groeide en die ze voordien nog nooit gezien had. Het was een groene vrucht, een soort aardappel met een heerlijk zoete smaak. Zowel gekookt als ongekookt smaakte hij heerlijk.

Allen dankten de heilige Jozef (Pater Benedict Stolz O.S.B.).

4. Een in 1976 gestorven Pastoor vertelt:

Doordat mijn ouders het niet breed hadden en slechts van een klein landbouwbedrijf moesten leven, konden zij mij maar weinig geld geven, toen ik op het seminarie was. Ik moest noodgedwongen elke gulden drie keer omdraaien. De studie kostte veel geld en de nodige boeken ook, daarom kon ik mij daarnaast niets meer veroorloven. Ik moest me zelfs een keer voor 300 gulden in de schuld steken. Daar ik voorlopig dit bedrag niet terug kon betalen, ondertekende ik een schuldbekentenis in de veronderstelling hiervoor op de een of andere manier een oplossing te vinden.

De vervaldatum van de schuldbekentenis kwam steeds naderbij en ik zag nog geen kans om te betalen. Voor een theologiestudent zou dat wel gevolgen kunnen hebben. Bij mijn ouders zou de schrik om het hart slaan, omdat zij alleen door hun grote zuinigheid hun zoon konden laten studeren.

Toen hield ik een noveen tot Sint-Jozef. Zeer dringend smeekte ik om zijn hulp en vertrouwde volledig op zijn voorspraak. En reeds was de betaaldag aangebroken. Geen lichtpuntje! Ik was radeloos. Bedrukt en kommervol zocht ik in de vroege ochtend weer mijn toevlucht bij de H. Jozef. Haast wilde ik aan zijn voorspraak gaan twijfelen en op hem gaan mopperen. Hij was toch altijd mijn liefste Heilige; hoe zou hij op eens falen? Dat kon niet waar zijn!

In zo’n stemming ging ik na de H. Mis naar het seminarie terug. Toen kwam ik juist de prefect tegen, die mij zei, dat voor mij geld was afgegeven. Een oudere man met een baard heeft het mij gegeven. Ik wilde natuurlijk weten, wie dat geweest kon zijn en vroeg dat aan de portier. Niemand wist wat over een oudere man. Het was precies het bedrag van de schuldbekentenis. Mijn eerste gedachte was: “Dat moet natuurlijk de H. Jozef geweest zijn”.

Later heb ik hierover nog met de prefect gesproken. Ik maakte hem toen deelgenoot van mijn novene, van mijn vurig smeekgebed in uiterste nood en mijn grote verering voor de H. Jozef. En toen bemerkte ik plotseling een nieuw inzicht van de prefect, die mij op spontane wijze en enthousiast zei: “Dan heb ik Sint-Jozef een hand mogen geven!”

Vaak vertelde Pastoor B. Reuter in zijn omgeving dit ware verhaal.