Gedachtes, gebeden en verhalen in het jaar van Sint-Jozef (14) 28-05-2021

Gedachtes, gebeden en verhalen in het jaar van Sint-Jozef (14) 28-05-2021

VEERTIENDE DAG

De ‘Geheimen’ van Sint-Jozef

De geheimen van Sint-Jozef treden aan het licht gedurende Jezus’ kinderjaren en stijgen op ten hemel als een wolk van wierook. De heilige Jozef hoort helemaal thuis in deze periode van Jezus’ leven. Daarbuiten weten we niets van hem. Het lijkt alsof God hem uitsluitend voor deze periode had geschapen en getooid met zulk een bewonderenswaardige heiligheid en dat hierin de enige taak besloten lag, die hem was toebedeeld. Jezus’ Lijden blijft hem geheel en al bespaard. Het werpt op hem zelfs zijn schaduwen niet vooruit, zoals op de Moeder van Smarten. Zelfs nog vóórdat Jezus het heilig huis van Nazareth had verlaten om zijn openbaar dienstwerk uit te oefenen, had Jozef zich gevoegd bij zijn Vaderen in het graf. Verteerd door de vlam van de goddelijke liefde was hij gestorven in een zoete extase, leunend tegen de borst van Jezus en met Maria aan zijn zijde, kortom: in het bijzijn van het mooiste, het heiligste, het hoogst verhevene op aarde.

Zijn kinderjaren liggen verborgen in de duisternis van het verleden. Maar wie kan eraan twijfelen, dat alles zodanig beschikt was, dat het een passende voorbereiding zou zijn op de hoge waardigheid die God hem zou verlenen? Wie kan eraan twijfelen, dat alles erop gericht was om hem te vormen en hem de wijding te geven, die passend is voor de voedstervader van het Vleesgeworden Woord? Aangezien we Jozef uitsluitend kennen uit de kinderjaren van Jezus, zal het niemand verbazen, dat de aard van de devotie tot hem dezelfde is als die van de devotie tot de H. Kindsheid, zij het dat hij in deze laatste nóg tastbaarder voor ons wordt.

Allereerst is het door toedoen van Sint-Jozef, dat wij aanwezig zijn in de stal van Bethlehem, in de verblijfplaats in Egypte en in het huisje van Nazareth. Heel deze intimiteit en vertrouwelijkheid, waardoor de Verlosser als kind zich verwaardigt ons door zijn Menswording een recht en een aanspraak te geven, al deze kleine diensten die Hij door onze liefde en toewijding genegen is te ontvangen, heel deze vreugde en deze gemoedsrust die de aanblik van zijn kinderlijke zwakheid in ons hart verspreidt; kortom, heel deze houding van aanbidding vermengd met heilige vrees die de aanwezigheid van zijn godheid bij ons oproept, al deze zaken: Jozef is er om ze in ontvangst te nemen of te schenken, om ze aan te voelen of om ze te laten zien, en wel, in onze naam. Hij is er als de vertegenwoordiger van alle komende generaties van gelovigen, vooral van hen wier harten krachtens een bijzondere aantrekking ertoe neigen zich te richten op de vroegste geheimen van Jezus…

Sint-Jozef is in Bethlehem, in Egypte, in de woestijn en in Nazareth als de schaduw van de Eeuwige Vader. Dat maakt zijn sublieme waardigheid uit. Het enige en voor altijd gezegende vaderschap van God wordt hem verleend op zinnebeeldige wijze. Hij is de voedstervader van Jezus, in de ogen van de wereld echter gaat hij door voor zijn werkelijke vader. Hij oefent er het gezag van uit en vervult jegens Hem alle plichten van vaderlijke genegenheid en liefderijke zorg. Nog beter gezegd: in zijn menselijke natuur is Onze Heer ondergeschikt aan Sint-Jozef, Hij die in zijn goddelijke natuur nimmer ondergeschikt kan zijn aan de eeuwige Vader.

De onuitsprekelijke schatten van God – Jezus en Maria – worden toevertrouwd aan de hoede van Sint-Jozef; ook hijzelf is een schat, terwijl hij tegelijkertijd de behoeder is van Gods schatten. Hij neemt een plaats in het plan van de Verlossing. Gelijk Jezus en Maria heeft ook hij zijn voorafbeeldingen, zijn voorlopers en zijn profeten in het Oude Testament. Hij verleent aan God zijn medewerking teneinde het geheim van de Menswording verborgen te houden; in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de eeuwige Vader brengt hij ons voortdurend, door zijn dienstwerk aan het heilig Kind, diens Goddelijkheid in herinnering. Door de functies die hij vervult, voorkomt hij dat wij vergeten, dat Jezus waarlijk God is en Zoon van de ware God. Terwijl hij ons de zoetste omgang met Jezus leert, leert hij ons tezelfdertijd het diepste respect voor Hem. Aan de ene kant moedigt hij ons aan tot Jezus te naderen en Hem de voeten te kussen; aan de andere kant schrijft hij ons voor op de knieën te vallen en met grote eerbied de eeuwige Pasgeborene te aanbidden (pater Faber).

Sint-Jozef navolgen

Aan Sint-Jozef de genade vragen om trouw te zijn in het overwegen van de geheimen van het geloof door het dagelijks bidden van de rozenkrans.

ONS DAGELIJKS GEZINSGEBED

Heilige Jozef, voorbeeld en beschermer der werklieden, red hen en hun gezinnen uit alle gevaren en noden van de tijd, help hen en bid voor hen.

Heilige Jozef, beschermer der maagden, weduwen en wezen, help hen in alle noden van lichaam en ziel.

Heilige Jozef, patroon van de stervenden, smeek voor allen, die vandaag moeten sterven, en éénmaal ook voor ons, een zalige dood af.

Heilige Jozef, schrik van de duivelen, verijdel hen de toegang tot onze gezinnen en laat niet toe dat een ziel van ons gezin verloren gaat.

Heilige Jozef, vaderlijke beschermer van de huisgezinnen, schenk ons wederzijdse liefde en de huiselijke vrede, help ons in al onze angsten, noden en zorgen en bij de opvoeding van onze kinderen.

Heilige Jozef, voorspreker van de arme zielen van het vagevuur, troost hen in hun kwellingen en leid ze naar een spoedige aanschouwing van God.

Heilige Jozef, patroon van de Heilige Kerk, bescherm de Heilige Vader, zijn bisschoppen en priesters en de gehele Kerk. Bewaar hen in het ware geloof en de eenheid.

Heilige Jozef, we bidden U: wees onze vader en beschermer, leider en helper, opdat wij allen in de tegenwoordige strijd tegen de macht van de Boze standhouden en het eeuwig Vaderhuis mogen binnentreden. Amen.

Verhalen

1. “Beauty”

In een klooster van de Zusterkens der Armen in Montréal was er een kanarie wiens gezang de bewoners verblijdde. Nu gebeurde het dat “Beauty” kou vatte en stierf… Vóór de lege kooi klaagden de ontstelde zieken en minder validen:
– Wij vervelen ons, wij willen een andere vogel hebben!
– Goed… Laten we naar Sint-Jozef gaan en hem vragen om een nieuwe vogel.

Iemand die vroeger kunstenaar was tekende het silhouet van de gewenste zangvogel; vanuit zijn half geopende snavel ontsnapten talrijke muzieknoten. Onder het ontwerp las men: ‘Goede Sint-Jozef, zend ons vlug een zangvogel!” Het verzoekschrift werd ondersteund met talrijke gebeden. Zo las men ook een groot vertrouwen af van alle gezichten der bewoners.

Op een morgen, terwijl een stralende zon het toeliet de vensters wijd te openen, strijkt een aardig wit vogeltje neer op de tafel bij een zieke die juist de overleden “Beauty” zo erg miste. Met vreugde onthaalt hij de bezoeker en biedt hem een beetje van zijn lunch aan… dat deze gaarne aanneemt. Weldra eten de zieke als ook het vogeltje uit dezelfde schotel… Een postulante komt juist op tijd om van dat alleraardigst tafereel te genieten; zij tracht de kleine brutale gast te vangen maar… die vliegt plots weer weg door hetzelfde raam waar hij zo net binnenkwam.

Enkele ogenblikken later komt hij weer… misschien om zijn plotseling onderbroken maaltijd te beëindigen. Deze keer is de postulante handiger en weldra wordt de kooi gesierd met één van de meest bekoorlijke gevangenen. “Het is de vogel van Sint-Jozef”, zeggen de oudjes terwijl ze het hele verhaal vertellen aan iedere bezoeker die ‘t maar horen wil. Van heinde en verre kwam men de vogel, die Sint-Jozef gestuurd had, bekijken.

2. Een aardbeving in Chili

De aardbeving van 1985 in Chili verwoestte het grote gebouwencomplex van de Zusterkens der Armen in Santiago. Het lag dicht bij de basiliek van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. De bejaarden waren daarna in een ander tehuis, deels in verschillende andere inrichtingen ondergebracht. Een tijdje later bezocht de Algemene Overste der Zusters Chili.

De bejaarden, die veel onder deze noodoplossing leden, baden vurig dat hun tehuis – dat de naam van Onze-Lieve-Vrouw droeg – weer opgebouwd zou mogen worden. Een grote afvaardiging bezocht Moeder Overste om haar te vragen tot wederopbouw over te gaan, zodat ze naar hun vertrouwde tehuis zouden kunnen terugkeren. Ook de kardinaal van Santiago pleitte met aandrang voor herstel van de gebouwen.

Na veel gebed en overleg met het bestuur van de Zusterkens der Armen werd de beslissing tot herbouw genomen. Men stelde een volledig vertrouwen in Sint-Jozef en door hem in de Goddelijke Voorzienigheid, want… er was geen geld. Twee maanden later ontving men onverwacht en op een zeer ongebruikelijke manier een zeer grote gift onder vermelding van: ‘Voor stichting of herbouw van een tehuis’. Dit grote bedrag, waar men niet op gerekend had, maakte de uitvoering van het werk mogelijk. Op 30 augustus 1992 werd het nieuwe tehuis ingezegend.

3. Een klap voor Sint-Jozef…

Hoe was uitgerekend Arthur in een tehuis van de Zusterkens der Armen beland? Hij was de eerste om zich erover te verbazen, want zijn filosofische ideeën stonden mijlenver verwijderd van die van pastoors, religieuzen en hun devoties.

Vroeger was hij koetsier geweest, maar door een stom ongeluk had hij zijn beroep, dat verouderd is, moeten opgeven. Hij was van de bok gevallen en had zijn been zo diep aan de treeplank opengehaald dat de wonde niet meer dicht ging. Met zijn mager pensioen bracht hij zijn dagen door met te mopperen op de maatschappij, de kapitalisten en de feestvierders die hij vroeger door Parijs reed. Soms hief hij zijn gebalde vuist naar de Hemel en verweet de God van zijn jeugd dit stomme ongeluk te hebben toegelaten.

Tot overmaat van ramp brak de oorlog uit… Zijn twee zonen, de steun van het huishouden, vertrokken als zoveel anderen, en als zoveel anderen keerden ze niet terug.

Drie maanden later stierf de vrouw van Arthur van verdriet.

De ex-koetsier bleef dus alleen achter, afgestompt, scheldend en vloekend op het wrede lot dat hem getroffen had.

– Mijn beste man, zei op zekere dag een medelijdende buurvrouw, ik heb de nodige stappen voor u gedaan: u bent toegelaten bij de Zusterkens…
– Zusters? Ik bij Zusters? Nooit! Ik ben niet van hun ‘partij’.
– Het gaat niet over ‘partij’, de Zusters nemen alleen bejaarden op die zoals u zonder middelen van bestaan en zonder familie zijn. Gesnapt?
– Ik ga, want er zit niet anders op… Maar ik blijf bij mijn ideeën!
– Blijf bij wat u wilt. Er wordt maar één ding van u gevraagd: u te laten voeden en verzorgen!

Arthur werd op de ziekenafdeling ondergebracht, vanwege zijn been dat nog steeds etterde. Zuster Angela ontving met een lieve glimlach de schuwe gast wiens gezicht weigerde vrolijk te kijken.

“Kom op, zei ze, we worden vrienden, hè? Laten we om te beginnen eens naar dat zieke been kijken… (Met moederlijke omzichtigheid werd het verband vernieuwd). Die wond krijgen we wel dicht… En nu, Arthur, ga een luchtje scheppen.”

Voorzichtig rolde ze zijn stoel naar de galerij waar andere zieken zaten te dommelen in de zwoele lucht en in een vrolijk zonnetje.

Hij werd goed opgenomen door zijn kameraden. Die brave bejaarden kennen geen uitbundigheid meer, maar een knik, een handdruk, een vriendelijk woord bewezen de ‘nieuweling’ dat hij een tweede gezin had gevonden.

In de eetzaal deed Arthur het eenvoudige maar stevig maal eer aan. Zuster Angela sloofde zich daar uit, als een drukke moeder bediende ze iedereen en probeerde de minste wensen van haar kinderen voor te zijn.

Op de slaapzaal een bed met sneeuwwitte lakens…, ondermatras, matras en dekbed… “Echte burgerspullen, hè!”, mompelde de ex-koetsier.

De volgende dag deed de goed uitgeruste zieke bij het wakker worden als zijn kameraden. Na het toilet volgde hij op zijn kruk een groep die naar de kapel ging. De anti-klerikaal aarzelde een ogenblik…

Tenslotte verplichtte niets hem om Onze-Vaders op te zeggen, die hij bijna vergeten was.

Zo wilde hij uiterlijk correct blijven, maar innerlijk had hij niets van zijn overtuigingen opgegeven. Sterker nog, hij was op zijn hoede en verzette zich koppig tegen elke uitdaging van de genade.

Uit beleefdheid weigerde hij niet de geestelijke die iedere dag naar de ziekenzaal kwam de hand te geven; maar als de priester af en toe een discrete zinspeling trachtte te maken op zijn mogelijke bekering, onderbrak Arthur hem met een scherp: “Dat nooit!”

Tegenover het Zusterke die hem bediende en zijn been verzorgde, bleef hij onbewogen en hij probeerde nooit te glimlachen. Eigenlijk kon hij niet begrijpen waarom een oud wrak zoals hij gratis verzorgd werd door een vreemde die daarbij een moederlijke tederheid aan de dag legde.

Vijf jaar weerstond Arthur koppig deze bewonderenswaardige toewijding, toen Zuster Angela – het was 10 maart – aan haar bejaarden bekend maakte: “Morgen, zei ze, begint de novene voor de goede Sint-Jozef. Eerst bidden we om onze dierbare weldoeners te bedanken… Midden op de galerij heb ik een altaartje geplaatst met het beeld van Sint-Jozef erop. Als u langs zijn beeld komt, richt dan dit eenvoudige gebedje tot hem: ‘Goede Sint-Jozef, zorg bij gelegenheid van Uw naamfeest voor de bekering van een kameraad’… Afgesproken?”

“Die kameraad, dat ben ik!, gromde de verstokte koetsier, we zullen wel zien!” ‘s Middags lag hij zwijgend en broeiend te kijken in zijn rolstoel, met zijn kruk tussen zijn benen.

Plotseling komt Zuster Angela voorbij, druk bezig en glimlachend tegen al haar lieve bejaarden. Arthur richt zich op en spreekt haar aan: “Vanmorgen hebt u me beledigd, Zuster. Ik wil niet dat er voor mij gebeden wordt. Kijk eens!…” Met een klap van zijn kruk slaat hij beeld, bloemen en kandelaars omver.

Alle bejaarden, die getuige zijn van zijn daad, staan onthutst te kijken. Zuster Angela daarentegen knielt kalm neer en verzamelt devoot de brokstukken van het dierbaar beeldje in haar schort. Als ze opstaat zegt ze alleen maar zachtjes tegen hem: “Arthur, ga zitten…”, en ze had de kracht om te glimlachen.

Dan schreeuwt Arthur, buiten zich zelf en geschokt, zo hard hij kan: “Vlug! Ga de geestelijke halen, meteen!” De oude priester was net onderweg om het lof te celebreren. Toen hij op de galerij verscheen, sprak zijn nieuwe biechteling hem aan: “Kom! Ik wil biechten, maar besef goed dat ik niet door uw preken bekeerd ben. Nee, het is het Zusterke! Zojuist, in plaats van me naar de keel te springen om me te straffen voor die onbeschofte en stomme daad, zweeg ze en glimlachte tegen me… Aan zo’n voorbeeld van geduld kun je geen weerstand bieden… Neem deze ouwe schooier de biecht af. Zuster, excuses! Vrienden, vergeef mij, ik beloof jullie dat ik mijn fout goed zal maken. Moge Sint-Jozef me vergeven wat ik gedaan heb… Wat ben ik een stommeling!…”

De bekeerling hield woord. Hij werd het trouwe schaap van Zuster Angela.

Voor het nieuwe beeld van Sint-Jozef, dat de geestelijke geschonken heeft, blijft Arthur elke dag staan en bidt een poosje. Hij vraagt vergeving voor de belediging van 10 maart. Soms voegt hij eraan toe: “Wat een geluk eigenlijk die stommiteit, want zonder die klap van mij voor Sint-Jozef zou de deugd van het Zusterke niet gebleken zijn… en zou ik misschien nu nog zo’n slechte ongelovige zijn” (L. F. ).

4. Sint-Jozef in het Eifelgebergte

In de lente van 1945 was er hongersnood in het verslagen Duitsland. De oorlog was ten einde en de onmiddellijke uitroeiing was afgewend. Maar een nog gruwelijker dood bedreigt nu de bevolking. De nood is groot. Ieder gezin is bevreesd voor één van de zijnen. Duizenden soldaten zijn krijgsgevangen genomen. Zij kunnen onmogelijk in contact komen met hun familie. Elke dag komt er een nieuwe vluchtelingstroom vanuit het Oosten.

In deze dagen zijn mijn ouders zeer ongerust. Zij zijn zonder enig nieuws over drie van hun zonen die soldaat waren. Moeder wordt hierdoor zo gekweld dat ze er elke dag op achteruit gaat. Niet meer in staat haar te troosten zegt mijn vader haar op een zekere morgen: “Ik heb vandaag een belofte gedaan aan de heilige Jozef. Zolang als het weer het toelaat, ga ik elke zondag naar de kapel van Sint-Jozef, daarboven in de Eifel. Ik zal met overgave tot hem bidden. Hij heeft ons reeds herhaalde malen geholpen. En je zult zien, onze jongens zullen veilig en wel terug keren!”

Bij deze woorden kreeg mijn moeder weer een blos op haar wangen. Haar ogen stralen terwijl zij zegt: “Ja, vader, Sint-Jozef zal ons helpen, en ik ga telkens met u mee.”

De volgende zondag gaan mijn ouders naar de vroegmis. Daarna gaan ze op weg. Het weer is mooi, maar de weg is lang en de hellingen zijn steil. Bij tijd en wijle rusten zij om op adem te komen. In de verte roept een klokje op tot het bidden van het angelus. Bij het bidden van het rozenhoedje hervatten zij hun tocht.

Plots blijven de bedevaartgangers als aan de grond genageld staan. Moeder slaakt een angstkreet uit. Uit het bos springt een zwarte reus te voorschijn en komt de helling af naar mijn ouders. Het is een Amerikaanse soldaat. De angst gaat vlug over door zijn geruststellende en brede glimlach. Er ontstaat een gesprek. Mijn vader met het beetje Engels van op school, de soldaat met enkele woorden Duits. Zij trachten elkaar te verstaan.

De zwarte soldaat is verdwaald op weg naar de stad. Als hij de rozenkrans in hun handen ziet, glimlacht hij en zegt: “Jullie zijn katholiek? Ik ook!” Hij opent de boord van zijn hemd en toont een medaille van de Onbevlekte. Dan vraagt hij:

– Waarom zijn jullie op pelgrimstocht?
– Omdat wij geen enkel nieuws hebben van onze drie zonen bij het Duitse leger. Wij gaan tot de heilige Jozef bidden om hen veilig en gezond terug te brengen.

Moeder laat haar tranen vloeien. De zwarte soldaat ziet dat en zegt:
O, I’m so sorry for you!” (Ik heb toch zo’n medelijden met u!). Hij dacht ongetwijfeld aan zijn eigen moeder die op dat ogenblik eveneens bezorgd zou zijn over haar zoon, nu zover van huis. “Ik ga met u mee, zegt hij, en ik zal bidden tot Sint-Jozef om uw zonen terug thuis te brengen.”

De soldaat neemt zijn rozenkrans uit zijn zak. Dit versterkt het vertrouwen van mijn ouders en samen trekken zij verder. Vader begint met het bidden van de droeve geheimen. Moeder en de soldaat beantwoorden het Weesgegroet Maria, de soldaat eerst in het Engels, daarna geleidelijk in het Duits.

Bij hun aankomst bij de kapel, omringd door rijzige dennen, steekt moeder de meegebrachte kaarsen aan. Zij tooit daarna het altaar van de heilige Jozef met de bloemen, die zij onderweg in het bos geplukt heeft. Samen smeken zij de grote Heilige om bescherming van hun zonen. De godsvrucht en het indringende gebed van de zwarte soldaat en ook zijn grote verering voor de heilige Jozef, strekken hen tot voorbeeld.

Vol goede moed en met een opgeruimd hart vangen de pelgrims de terugtocht aan. Vader heft het Salve Regina aan; de Zwarte soldaat valt in met een zware basstem. Bij de splitsing van hun wegen neemt de soldaat afscheid van beide pelgrims. Toch belooft hij hen de volgende zondag terug te komen met enkele makkers.

Het verhaal van deze toevallige ontmoeting aan enkele vrienden, doet vlug de ronde in de kleine stad. Meerdere families tonen zich bereid om deel te nemen aan de volgende bedetocht. Allen hebben ze wel enige zorgen en kommer om aan de heilige Jozef toe te vertrouwen.

Aan hetzelfde kruispunt wachten de volgende zondag, een zwarte sergeant en vier van zijn mannen de bedevaartgangers op. Ze groeten elkaar en schudden de hand als oude bekenden. In hun gemeenschappelijk geloof voelen blank en zwart zich echt broeders.

De zwarte soldaten hadden kaarsen meegebracht, iets zeer schaars in Duitsland op dat ogenblik.

Het beeld van de heilige Jozef schittert vandaag met een ongewone glans. Gezangen en gebeden weerklinken in het anders zo stille woud.

Nog drie zondagen lang nemen de soldaten deel aan de bedevaart. Nadien wordt het Amerikaans leger afgelost door Franse troepen. De deelname van die Amerikaanse militairen aan onze bedevaart is voor ons het mooiste voorbeeld dat ik tot op heden heb mogen beleven.

Volgende herfst kregen mijn ouders nieuws van onze drie krijgsgevangenen. Op de vooravond van Kerstmis is de jongste thuisgekomen. En kort daarna kwamen ook de beide anderen veilig en wel thuis (Familie Hoffnung, 19).