De H. Pater Pio en de Duivel

De H. Pater Pio en de Duivel

De kleine Francesco (de later Pater Pio) kende verschijningen van toen hij kind was. Hij geloofde dat het iedereen overkwam en sprak er niet over. Engelen, heiligen en zelfs Jezus en de Maagd Maria verschenen aan hem. Soms had hij ook verschijningen van duivels.

In de laatste dagen van december 1902, terwijl hij mediteerde over zijn roeping, had Francesco weer een verschijning. Zijn biechtvader beschreef vele jaren later deze verschijning als volgt: “Francesco had een verschijning, gevolgd door een echt gevecht met de duivel. Verschillende keren kon hij de vijand van de zielen verslaan, voorkomend dat deze zijn klauwen in de zielen zou slaan.” Op een avond had Francesco zich teruggetrokken in een kamer op het gelijkvloers van het convent. Hij lag uitgestrekt op een bed, toen een zeer mooie stralende man met koninklijke allures aan hem verscheen. De man nam hem bij de hand en zei: “Volg mij: het ogenblik is gekomen om de onvermoeibare strijder aan te vallen.” Francesco werd toen naar buiten gebracht, naar een plaats temidden van een menigte mensen verdeeld in twee groepen: een groep mannen met zeer mooie gezichten, in schitterend witte klederen getooid en een andere groep mannen die er afstotend uitzagen, gekleed in zwarte gewaden, donker als de duisternis. Francesco zag een grote man komen met een verschrikkelijk afstotend gezicht en zo groot dat hij bijna tot aan de wolken kwam. De man die verschenen was aan Francesco, gaf hem het bevel het tegen het weerzinwekkende personage op te nemen. Francesco vroeg om beschermd te worden tegen de woede van dat monster, maar de man weigerde: “Onmogelijk: je moet met hem vechten. Heb moed, doe het in vertrouwen, vecht dapper, wetende dat ik vlak bij jou ben, dat ik je zal bijstaan en dat ik niet zal toestaan dat hij jou overwint.” Het gevecht was verschrikkelijk. Maar geholpen door de aan hem verschenen man, overwon Francesco de Kwade. Verplicht te vluchten, trok het weerzinwekkende wezen zich terug achter de groep angstaanjagende mannen, onder luid geroep, gevloek, getier en oorverdovende kreten. De groep in het wit gekleed applaudisseerde en loofde de man die Francesco bijgestaan had in dit vreselijke gevecht. De stralende man zette op het hoofd van Francesco een kroon van onbeschrijfelijke schoonheid. Maar bijna onmiddellijk nam hij hem de kroon weer af en zei: “ik heb voor jou een andere kroon, nog veel mooier dan deze, als je blijft strijden tegen diegene die je net overwonnen hebt. Want hij zal altijd terugkomen. Je zult moedig vechten, zonder aan mijn hulp te twijfelen, zonder je bang te laten maken door zijn aanwezigheid. Ik zal vlak bij jou zijn en jou altijd bijstaan, zodat je over hem kunt triomferen.

Tijdens een zomernacht in 1906, toen hij naar het klooster van Sant’Elia in Pianisi was teruggekeerd, kon hij de slaap niet vatten door de drukkende hitte. Hij hoorde in de aangrenzende kamer voetstappen van iemand die heen en weer liep. “Die arme Anastasio kan ook niet slapen zoals ik”, dacht Pater Pio. “Ik wil hem in ieder geval voorstellen dat we met elkaar wat zouden praten.” Hij ging naar het venster en riep zijn metgezel maar zijn stem stokte in zijn keel. Op de vensterbank van van de aangrenzende kamer stond een rijzige afgrijselijke hond. Pater Pio vertelde: “Met ontzetting zag ik een grote hond langs de deur binnenkomen. Uit zijn muil kwam veel rook. Ik viel op mijn rug op het bed en hoorde hem zeggen: “Hij is het, hij is het!” Terwijl ik in die houding lag zag ik het beest een sprong maken naar de vensterbank vanwaar het zich naar het tegenoverliggende dak lanceerde om daarna te verdwijnen.

De listen van Satan om misbruik te maken van de doodkalme pater manifesteerden zich op allerlei manieren. Pater Agostino bevestigde ons dat Satan verscheen onder de meest uiteenlopende gedaanten: “onder de gedaante van een gekruisigde, onder de gedaante van een jeugdige vriend van de broeders, onder de gedaante van de geestelijke vader of van pater provinciaal, van Paus Pius X en van zijn engelbewaarder, van Sint Franciscus, van de heilige Maria maar ook manifesteerde Satan zich in zijn afschuwelijke gelaatstrekken, met een leger van geesten uit de Hel. Soms was er geen enkele verschijning maar werd de arme pater geslagen tot bloedens toe, gekweld door oorverdovend lawaai, ondergespuwd, enz. Hij slaagde erin zich van deze aanvallen te bevrijden door de naam van Jezus te aanroepen.

De gevechten tussen Pater Pio en Satan verbitterden vooral wanneer de pater de bezetenen van de duivel bevrijdde. Meer dan eens – zo vertelde Pater Tarcisio van Cervinara – schreeuwde de Boze alvorens het lichaam van een bezetene te verlaten: “Pater Pio, jij bezorgt ons meer last dan Sint-Michaël”. En ook: “Pater Pio, ontneem ons de zielen niet en wij zullen jou niet lastig vallen”.

Laat ons even kijken hoe Pater Pio de aanvallen van Satan beschrijft in de brieven die hij naar zijn geestelijke oversten verstuurde.

Brief aan pater Agostino van 18 januari 1912: “… Blauwbaard wil zich niet gewonnen geven. Hij heeft bijna alle mogelijke gedaanten aangenomen. Sedert verschillende dagen komt hij mij bezoeken met nog meer satellieten, gewapend met stokken en ijzeren werktuigen en wat het ergste is, onder hun eigen gedaanten. Wie weet hoeveel keer hij mij uit mijn bed geworpen heeft en mij door de kamer gesleept! Maar wacht! Jezus, moedertje Maria, het engeltje, Sint Jozef en Sint Franciscus zijn bijna altijd bij mij.”

Brief aan pater Agostino van 5 november 1912: “Dierbare vader, ook deze tweede brief van u, heeft –God zij dank – hetzelfde lot ondergaan als de vorige. Ik ben ervan overtuigd dat pater Evangelista u al op de hoogte heeft gebracht van de nieuwe fase van de oorlog die die vuile afvalligen tegen mij zijn begonnen. Omdat zij, vader, de volharding waarmee ik u hun hinderlagen rapporteer niet kunnen breken, hebben ze zich vastgeklampt aan dat andere extreem: ze zouden me in hun netten proberen te strikken door mij te beroven van de raadgevingen, die u mij geeft in uw brieven, mijn enige steun. Ter ere van God en om ze in verlegenheid te brengen zal ik dat verdragen. Ik zeg u dan nog niet op welke manier die ellendelingen mij gaan treffen. Soms heb ik het gevoel dat ik ga sterven. Zaterdag leek het alsof ze me wilden afmaken. Ik was ten einde raad. Ik wendde me tot mijn engelbewaarder en nadat hij een tijdje op zich had laten wachten zweefde hij uiteindelijk rond mij. Met zijn engelachtige stem zong hij hymnen voor de goddelijke Majesteit. Er speelde zich dan een van die gewone scènes af: ik berispte hem streng omdat hij zolang op zich had laten wachten terwijl ik niet had opgehouden hem ter hulp te roepen. Om hem te straffen wilde ik niet in zijn gezicht kijken. Ik wilde me verwijderen. Ik wilde hem mijden maar de arme raakte bijna huilend toch tot bij mij en vatte me bij de kraag. Ik richtte mijn blik omhoog, staarde hem in het gelaat en zag dat hij heel veel verdriet had.

Brief van 18 november 1912 aan Pater Agostino. De vijand wil mij niet loslaten, hij belaagt mij voortdurend, hij doet alles om mij te vergiftigen met zijn helse valstrikken. Het spijt mij enorm dat ik u deze feiten moet vertellen.Wel te verstaan, dat de duivel mij ervan wil weerhouden u van deze feiten op de hoogte te brengen, terwijl hij me voorstelt u slechts van zijn goede bezoeken te vertellen, deze die u kunnen behagen of verheffen. De aartsbisschop, op de hoogte gebracht van deze aanvallen van onzuivere geesten, welke in uw brieven plaatsvinden, gaf mij de raad tegenover hem, uw laatste brief te openen.Welnu, terwijl wij hem openden, vonden wij de inhoud bedekt met inktvlekken.Was dat misschien op een andere manier de wraak van Blauwbaard ? Alhoewel, ik zou het niet kunnen begrijpen dat u een brief in zo een smerige staat zou verzonden hebben, nochtans moet ik u bekennen dat ik moeite had deze brief te ontcijferen.In het begin schenen de letters onleesbaar, maar na dat ik op de brief een kruisbeeld had geplaatst en hem onder een sterk licht had gehouden, kwamen wij ertoe de inhoud van de brief te ontcijferen“.

Brief van 13 februari 1913 aan pater Agostino. “ Het is nu al 22 dagen dat “ze” me hardnekkig vervolgen Mijn lichaam draagt de sporen van ontelbare slagen die “ze” mij hebben toegebracht. Meermaals, zijn “ze” zover gegaan, dat zij mijn hemd van mijn lichaam rukten om mij te slaan.

Brief van18 maart 1913 aan pater Benedetto: “Deze duivels houden niet op me te slaat en mij uit mijn bed te doen vallen, ze slagen er zelfs in mijn hemd uit te trekken en mij te radbraken. Op dit ogenblik jagen ze mij geen angst meer aan. Soms, in zijn grote liefde, richt Jezus mij op en strekt mij uit in mijn bed.

Zekere dag, overschreed Satan de grens van het toelaatbare, door zich aan Pater Pio voor te doen als een biechteling. Hierna volgt het getuigenis van Pater Pio: “Op een zekere morgen, wanneer ik in de biechtstoel zat, bood een heer zich aan. Hij was mager,slank, en gekleed met een zeker raffinement en hij was zeer minzaam.Hij begon met zijn zonden te biechten, zonden tegenover God, tegenover zijn evennaaste, tegenover de moraal en nog verschillende andere zonden. Erg vreemd, maar een ding trof mij nochtans . Bij elk van zijn bekentenissen, nadat ik hem enkele terechtwijzingen had gedaan met betrekking tot zijn zonden, terechtwijzingen die ik had geformuleerd zoals het hoorde in Gods naam, naar kerkelijke traditie en naar de bevindingen van de Heiligen, nam de biechteling mijn woorden over en gebruikte hen met een buitengewone handigheid en bevoegdheid, om zich te verschonen van de zonden die hij zojuist gebiecht had. Met een subtiele handigheid, trachtte hij telkens aan te tonen dat de immorele aktes die hij begaan had in feite natuurlijk waren, normaal en uit menselijk oogpunt begrijpelijk. Hij redeneerde op dezelfde wijze voor wat de zonden tegenover de Heer God betrof, tegenover de Heilige Maagd of tegenover de Heiligen; en eveneens wat betrof de zonden met een onbeschrijfelijke morele smerigheid. Tegenover zulke bewijsvoering, naar voor gebracht om de beurt met een vriendelijkheid, handigheid en aandrang, stelde ik mij de vraag wie die man wel mocht zijn en vanwaar hij wel afkomstig was. Ik observeerde hem met aandacht, naar enig teken van herkenning op zijn gelaat speurend, terwijl ik heel aandachtig naar hem luisterde teneinde niets van zijn argumenten te vergeten en in de mogelijkheid te zijn hen ten gepaste tijde te beredeneren. Op zeker ogenblik, ontving ik, door middel van een zeer intens innerlijk licht, de openbaring wie ik in feite voor mij had; op een autoritaire en gedecideerde toon, riep ik uit, “Leve Jezus, Leve Maria”. Nauwelijks had ik deze zoetklinkende en krachtige woorden uitgesproken, met als onmiddellijk gevolg dat de Duivel in een vuurbol verdween, een niet in te ademen stank achterlatend.

Eerwaarde Heer Pierino, geestelijk directeur van Pater Pio, bevond zich op een zekere dag nabij Pater Pio, een dag op dewelke Satan de Pater uitdaagde, en waarvan zijn geestelijk directeur hier getuigenis aflegt. “Op zekere morgen, nam Pater Pio de biecht af, ik kon het zien, want de gordijntjes van de biechtstoel waren niet volledig dicht geschoven. De biechtelingen wachten hun beurt af, ze zaten op een rij aan een kant van de biechtstoel. Ik las mijn brevier en bij tussenpozen wendde ik mijn hoofd in de richting van Pater Pio een man met een imposante gestalte en een verleidelijk voorkomen kwam binnen onder de stijl van de kleine deur, rechts van het oude kleine kerkje. Hij droeg een donkere jas en een geruite broek. Zijn haren waren licht grijzend en zijn ogen levendig en duister. Ik wou verdergaan met mijn brevieren, maar een inwendige stem fluisterde mij in ,”Stop en kijk”. De man ging zonder zijn beurt af te wachten enkele passen voorwaarts daarna enkele passen achteruit, hij ging voor de gordijntjes staan en terwijl de biechteling opstond om de biechtstoel te verlaten, plaatste hij zich voor Pater Pio, op die wijze dat hij mij het zicht op de biechtstoel ontnam. Enkele ogenblikken later, zag ik de man verdwijnen met geopende benen, onder de planken, terwijl op de plaats waar een ogenblik geleden ik Pater Pio gezien had, ik nu het gezicht van Jezus bemerkte, mooi, jong en blond, achter de rugleuning van de bank, terwijl hij toekeek hoe de man door de plankenvloer drong. Daarna zag ik Pater Pio die uit de hoogte komend zich weerom neerzette op zijn plaats terwijl zijn persoon versmolt in deze van Jezus. Vervolgens zag ik nog enkel Pater Pio. Met zijn zware stem zegde hij, “Kom op kindertjes, willen jullie biechten”. Niemand van de mensen die voor de biechtstoel wachtende waren, scheen iets van het voorval bemerkt te hebben, en het biechten verliep verder alsof er niets was gebeurd.

Bron: PADRE PIO DA PIETRELCINA: Epistolario I° (1910-1922) a cura di Melchiorre da Pobladura e Alessandro da Ripabottoni – Edizioni “Padre Pio da Pietrelcina” Convento S.Maria delle Grazie San Giovanni Rotondo – FG via Padrepio.catholicwebservices.com

Overgenomen van de website: cruxavespesunica.org