Beste protestanten … Maria is ook jullie Moeder!!! (6)

Beste protestanten … Maria is ook jullie Moeder!!! (6)

HOOFDSTUK 6

Wat valt er te zeggen over de kinderen?

De koningin-moeder en de koninklijke familie

Het kan verheugend zijn om uit te zoeken wie Maria werkelijk is. Tegelijkertijd kunnen de feiten voor sommigen overweldigend en zelfs ontmoedigend zijn. Als zij de nieuwe ark van het verbond is, dan heeft zij, evenals de oude ark, recht op onze diepe verering. Overweeg het gebed van de heilige Methodius, uit de derde eeuw, tot de heilige Maagd:

“God kende de ark, die het beeld en het type was van uw heiligheid, zoveel eer toe, dat het alleen aan priesters was voorbehouden om deze te benaderen, wanneer het voorhangsel open was, of binnen te treden om deze te aanschouwen. Het voorhang scheidde de ark af van de rest van het tabernakel en hield de voorhal zoals die van een koningin. Welk een eer zijn wij, de minsten der schepselen, dan aan u verschuldigd, die werkelijk een koningin bent – aan u , de levende ark van God, de Wetgever – aan u, de hemel die Hem bevat, Die niemand bevatten kan?”

Als koninklijke persoon kan Maria ver van ons verwijderd lijken, wij die een gewoon beroep uitoefenen, geen adellijke titels voeren en ons nauwelijks onderscheiden van de rest van de koninklijke onderdanen. Hoe kunnen wij, besmeurd door onze zonden, Maria benaderen die zonder zonde is en zetelt in heerlijkheid?

Om die vraag te beantwoorden, moeten wij het belangrijke geestelijke en theologische probleem onderkennen dat hier achter ligt. Het betreft niet zozeer een verkeerd beeld van Maria; zij is, per slot van rekening, zonder zonde en koninklijk. Veeleer geeft deze angst voor Maria – die, zelfs bij katholieken, maar al te vaak voorkomt – blijk van een verkeerd zelfbeeld. Bovendien legt het een dieper liggend probleem bloot, namelijk de manier waarop wij ons het evangelie van Jezus Christus eigen hebben gemaakt. Want de blijde boodschap is dat er koninklijk bloed door onze aderen stroomt, ook al zijn wij gekleed in lompen.

Koningskinderen

Wat is de waarheid die centraal staat in het evangelie? Paus Leo de Grote vat het voor ons samen: “Dit is de gave die alle andere te boven gaat: God noemt de mens zijn kind en de mens noemt God ‘Vader’.”

Wij zijn kinderen van God. Dit is geen beeldspraak en het is ook geen strijdkreet. Het is een waarheid die reëler is dan de stoel waarop je zit. Toen wij het sacrament van het doopsel ontvingen werden wij, door het verbond van het bloed van Christus, opgenomen in het gezin van God. Op dat ogenblik werden wij opgeheven om deel te hebben aan het eeuwig leven van de Drie-eenheid. Luister naar de heilige Johannes zoals hij, in het Nieuwe Testament, over dit mysterie spreekt: “Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook” (1 Joh 3,1). En we zijn het ook! Na zoveel decennia, waarin hij het evangelie verkondigde, leek Johannes nog steeds verbaasd om zichzelf deze woorden te horen uitspreken: “Wij worden kinderen van God genoemd”. Denk je eens in hoe ontzet de evangelist geweest moet zijn toen hij voor het eerst de woorden hoorde, die Jezus bij zijn verrijzenis sprak: “Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God” (Joh 20,17).

Door het doopsel zijn wij “zonen in de Zoon” geworden. De vroege christenen durfden deze handeling onze vergoddelijking te noemen. “De Zoon van God werd een zoon van mensen” zei de heilige Athanasius, “zodat de zonen van de mensen zonen van God zouden worden!” Twee millennia later moeten wij – juist nu – het gevoel van de oude Kerk terugvinden, het gevoel van ontzag, verbazing, en dankbaarheid voor de gave die centraal staat bij onze verlossing.

Want wij zijn kinderen van God. Dit is de centrale en meest diepgaande werkelijkheid van onze verlossing. Wij ontvingen niet alleen vergeving, maar wij zijn door God ook aangenomen als zijn zonen en dochters. Er bestaat een wereld van verschil tussen die twee visies van verlossing en rechtvaardiging. Denk hierover na in alledaagse bewoordingen: je kunt je garagehouder vergeven wanneer hij je teveel geld vraagt; maar het is onwaarschijnlijk dat je hem, na die vergeving, opneemt als gezinslid. Maar dat is nu precies wat God wel gedaan heeft. Hij heeft onze zonden vergeven zodat wij een blijvende plaats zouden vinden in het gezin dat wij de Drie-eenheid noemen.

Wij zijn kinderen van God; door genade zijn wij in zijn gezin opgenomen. Deze waarheid, die theologen het goddelijk kindschap noemen, is in het hele Nieuwe Testament, in de dogmatische uitspraken van de Kerk en in elk boek over systematische theologie, aanwezig. Goddelijk kindschap is de waarborg voor een authentiek katholiek begrip van het evangelie. Toch blijft goddelijk kindschap een uitdrukking waar de meeste christenen zich niet van bewust zijn – zelfs al is het een waarheid zonder welke zij niet kunnen leven.

De verlossing bevrijdt ons dus niet alleen van zonden, maar maakt ons tot kinderen van God, het goddelijk kindschap in Christus. Wij hebben niet alleen vergeving gekregen door Gods genade, wij zijn ook als kind aangenomen en vergoddelijkt. Dat betekent dat wij “deel krijgen aan Gods eigen wezen” (2 Pe 1, 4). Vanaf het begin, was dit het leven waarvoor God de mens geschapen heeft. De zonde van de eerste Adam en Eva bestond niet uit het feit dat zij naar goddelijk leven verlangden, maar dat zij vergoddelijkt wilden worden zonder God.

Toch zou Gods wil uiteindelijk vervuld worden. Volgens het Concilie van Trente is de rechtvaardiging van de zondaar een “overbrenging vanuit de staat waarin de mens als kind van de eerste Adam is geboren, naar de staat van genade en ‘aanname als kind van God’ (Rom 8, 15) door de tweede Adam, Jezus Christus, onze Redder”. Volgens de Catechismus “bestaat dit leven in de overwinning op de dood door de zonde en in een nieuw deel hebben aan de genade. Dit leven schenkt de mensen het kindschap door aanname, want zij worden broeders van Christus … Niet broeders van nature, maar door de gave van de genade, omdat het zoonschap door aanname werkelijk doet delen in het leven van de enige Zoon, dat zich volledig geopenbaard heeft in zijn verrijzenis” (nr. 654)

Geschikt zijn voor koning

Dit is de bron van onze koninklijke afstamming. Wij zijn kinderen Gods vanwege onze nauwe identificatie met Jezus Christus. Werkelijk, wij kunnen niet dichterbij Hem komen dan door het doopsel. Paus Johannes Paulus II bracht dit als volgt onder woorden: “Iedere christen hoort, wanneer hij omhoog komt uit het water van de doopvont, opnieuw de stem die eens aan de oevers van de Jordaan werd gehoord: ‘Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb ik mijn behagen gesteld’ (Lc 3,22). Wij zijn zo nauw met Jezus geïdentificeerd, dat de heilige Augustinus kon zeggen: “Alle mensen zijn één mens in Christus, en de eenheid van de christenen vormt slechts één mens”. Augustinus legde verder uit dat wij, vereenzelvigd met Christus, ook deelnemen aan zijn drievoudige zending als priester, profeet en koning (zie 1 Pe 2,9).

Door deel te hebben aan zijn koningschap, hebben wij deel aan alles, inclusief zijn moeder. Lees grondig wat Paus Pius X hierover te zeggen heeft:

Want is Maria niet de Moeder van Christus? Dan is zij ook onze Moeder. En wij moeten voor waar houden dat Christus, het vlees geworden Woord, ook de Redder is van de mensheid. Hij had een fysiek lichaam zoals elk ander mens; en wederom als Redder van de mensheid, had Hij een geestelijk en mystiek lichaam, de gemeenschap, namelijk, van diegenen die in Christus geloven. “Zo vormen wij allen tezamen in Christus één lichaam” (Rom 12,5). Welnu, de heilige Maagd kreeg de eeuwige Zoon van God niet alleen maar om Hem mens te laten worden waarbij Hij van haar zijn menselijke natuur kreeg, maar ook om, middels de natuur die Hij van haar kreeg, de Verlosser te worden van de mensheid. Daarom zei de engel tot de herders: “Heden is u een Redder geboren: Christus de Heer” (Lc 2,11). Daarom heeft Hij, in diezelfde heilige schoot van zijn allerreinste Moeder, het vlees aangenomen en heeft Hij het geestelijk lichaam, dat gevormd wordt door al diegenen die in hem zouden geloven, met zich verenigd. Daarom kan gezegd worden dat Maria, die de Verlosser in zich droeg, ook allen gedragen heeft van wie het leven was opgenomen in het leven van de Verlosser. Daarom zijn wij allen die met Christus verenigd zijn, en zoals de apostel zegt, ledematen zijn van zijn lichaam, van zijn vlees en van zijn beenderen (Ef 5,30), uit de schoot van Maria voortgekomen als een lichaam dat verenigd is met z’n hoofd. Daarom zijn wij allen, alhoewel op geestelijke en mystieke wijze, kinderen van Maria en is zij moeder van ons allen.”

Paus Pius X herhaalt hier een leerstelling die teruggrijpt op de heilige Ireneüs (over wie wij spraken in hoofdstuk 2) en daarmee waarschijnlijk op de apostel Johannes zelf. Herinner je dat Ireneüs over de geboorte van Jezus zei: “die unieke zuivere geboorte die zo puur de zuivere moederschoot opende welke de mensen in God herboren doet worden”.

Wij zijn tot broeders en zusters gemaakt van Christus: – adelphos, “uit dezelfde schoot”. Dus kunnen wij vol vertrouwen de koningin-moeder van de hemel benaderen, niet alleen omdat zij zich, in haar grote barmhartigheid, verwaardigt om naar ons te luisteren, maar omdat wij haar kinderen zijn, van koninklijke komaf, met adellijk bloed. Wij kunnen niet alleen naar haar toe gaan omdat zij de koningin-moeder van Christus is, maar ook omdat zij de koningin-moeder is van ons.

Betekenis van de barensnood

Hoe moeten wij – in ons nieuw ontdekte koningschap – omgaan met deze koningin-moeder? Alleen de dogma’s over Maria helpen ons daarbij, maar ze wijzen, als het ware, verder dan zichzelf. Zelfs het laatst afgekondigde dogma, het dogma van de ten hemelopneming van Maria, draagt een laatste vraag in zich: nu zij in de hemel is, wat doet zij dan ? We weten immers wat Jezus doet; het boek van de Openbaring vertelt ons dat Hij regeert (Apk 22,3). Wij weten ook wat de martelaren in de hemel doen; het boek van de Openbaring laat ons zien dat zij bidden voor een bevredigende oplossing van aardse zaken (Apk 6,9-10).

Het moet dan ook niet als verrassing overkomen dat het boek Openbaring ons ook laat zien wat Maria in de hemel doet. Als de nieuwe Eva, “de moeder van alle levenden” zorgt zij als een moeder voor de Kerk, “de overige van haar kinderen” (Apk 12, 17). In antwoord op de vraag waarom de vrouw in de Apocalyps nog steeds in barensnood verkeert, alhoewel zij al in de hemel verblijft, zei Paus Pius X: “Welke geboorte betrof het? Zeker, het ging over de geboorte van ons, die nog in ballingschap zijn, en toch tot de volmaakte liefde van God en tot eeuwig geluk zijn geroepen. En de baringsnood laat ons de liefde en het verlangen zien, waarmee de Maagd vanuit de hemel over ons waakt en probeert om, met haar onophoudelijke gebed, de vervulling van het aantal uitverkorenen te realiseren”.

Maria, die altijd moeder is, waakt over ons, bidt voor ons en voert ons naar de vervulling van ons leven. Het Tweede Vaticaans Concilie leert:

“Dit moederschap van Maria in de orde van de genade duurt ononderbroken voort, vanaf de instemming die zij bij de boodschap in geloof gaf en waarin zij onder het kruis zonder aarzelen volhardde, tot aan de eeuwige bekroning van alle uitverkorenen. Want na in de hemel opgenomen te zijn heeft zij niet opgehouden deze heilbrengende taak uit te oefenen, maar door haar menigvuldige voorspraak blijft zij … voor ons de gaven van het eeuwig heil verwerven … Daarom wordt de heilige Maagd Maria in de kerk aangeroepen met de titels voorspreekster, helpster, bijstand en middelares.” (Lumen Gentium, 62, geciteerd in CKK 969)

De middelares is de boodschap

Af en toe hoor je niet-katholieken bezwaar aantekenen tegen de benaming “Middelares”, die aan Maria wordt gegeven. Toen ik nog evangelisch protestant was, zou ik mij op dat ene bijbelvers storten, dat deze benaming van tafel leek te vegen: de categorische bewering van de heilige Paulus dat Christus de “ene middelaar is tussen God en de mensen” (1 Tim 2,5). Hoe kunnen deze beide beweringen – Christus als de ene middelaar en Maria als middelares – met elkaar in overeenstemming worden gebracht?

De apostel Paulus roerde dit mysterie aan toen hij verklaarde: “Wij zijn Gods medewerkers” (1 Kor 3,9). Wanneer Christus de enige middelaar is, waarom zou Hij dan medewerkers hebben? Kan God niet alles in zijn eentje doen? Natuurlijk kan Hij dat. Maar omdat Hij een Vader is, is het zijn taak om ons tot volwassen zonen en dochters op te voeden; en Hij doet dat door ons tot zijn medewerkers te maken.

Zijn werk is onze verlossing. Bij dit werk heeft Hij Maria, op ongekende wijze, betrokken – aan haar vertrouwde God ondermeer de taken toe om zijn Zoon te voeden met haar eigen moedermelk, om Hem in slaap te zingen, en Hem te begeleiden op de gehele weg naar het kruis, waar zij haar smartelijk jawoord gaf op zijn zelfopoffering. Kort samengevat, de Vader wilde dat het hele bestaan van zijn Zoon als mens als het ware afhankelijk was van de voortdurende instemming van Maria. Is er een intiemere vorm van medewerking denkbaar?

Het kost inspanning om een leerling, een medewerker van Jezus te zijn. Soms betekent het zelfs dat je moet lijden. Eén passage die aan mijn aandacht als protestant leek te zijn ontsnapt, was de tamelijk vreemde zin van de heilige Paulus: “Op het ogenblik verheug ik mij dat ik voor u mag lijden en in mijn lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de kerk” (Kol 1,24). Zij die van kindsbeen af katholiek zijn, kunnen zich met een zekere weemoed herinneren dat er (bij een verloren spelletje, een geschaafde knie of bij liefdesverdriet) gezegd werd dat je dit maar als “offertje moest opdragen”. In deze eenvoudige bewoordingen ligt de sleutel van de oplossing voor het mysterie van Maria’s en onze medeverlossing. Wanneer wij ons eigen lijden bewust met het verlossingslijden van onze Heer verenigen, worden wij medewerkers. Door, met name op Golgotha, haar hart met het zijne te verenigen werd Maria zijn medewerkster bij uitstek.

Daarenboven geeft de brief aan de Hebreeën uitleg over het hogepriesterschap van Christus in bewoordingen waaruit blijkt dat Hij de eerstgeboren Zoon van God is (Heb 1,1- 2,17), hetgeen als basis dient voor ons goddelijk zoonschap (Heb 2,10-17), ons heilig priesterschap en onze dienstbaarheid (Heb 13,10-16; zie ook 1 Pe 2,5). Wederom is er geen sprake van touwtrekken tussen de Verlosser en de verlosten.

Als eerstgeboren Zoon in Gods gezin, bemiddelt Jezus als Hogepriester tussen de Vader en zijn kinderen; terwijl Maria middelares is als koningin-moeder en voorspreekster (zie IK 2,19). Paus Johannes Paulus II noemde dit haar “moederlijke bemiddeling”. Voor de Vader, zorgt Maria als moeder voor de Zoon. Voor ons zondaars, zorgt zij als moeder voor onze Redder. En voor haar Zoon, zorgt zij als moeder voor zijn verwanten. Wat haar rol in Gods heilplan betreft, is de aanduiding “moeder” niet alleen maar een zelfstandig naamwoord, maar een werkwoord en daarom een ambt.

Als Moeder van God en moeder van zijn kinderen, laat Maria ons zien hoe wij de Vader kunnen verheerlijken, niet door te vleien maar door het geschenk van zijn Zoon in de volheid van de heilige Geest te aanvaarden. Dus als je wilt beoordelen in welke mate de mensen de essentie van het evangelie begrijpen, probeer dan te achterhalen hoe innig zij met God omgaan als hun vader – en met Maria als hun moeder.

Abba, niet Allah

Dit is per slot van rekening het essentiële verschil met het christendom. Dat verschil is niet het feit dat christenen slechts in één God geloven; er bestaan immers drie grote monotheïstische godsdiensten op aarde. Wat het christendom onderscheidt van andere godsdiensten is het feit dat christenen God “Vader” durven te noemen. In het oude Israël sprak het volk van het oude verbond weliswaar van Gods vaderschap, maar voornamelijk in een overdrachtelijke betekenis – Hij was hun vader doordat Hij voor hen zorgde en hen door gevaren leidde.

Alleen christenen kunnen God “Vader” noemen omdat God zich alleen in het nieuwe verbond als een Vader van alle eeuwigheid geopenbaard heeft. De leer over God de Vader vereist de openbaring van de Drie-eenheid, want God kan alleen eeuwige Vader zijn wanneer er ook een eeuwige Zoon bij Hem is.

Het Jodendom is een nobele godsdienst, omdat het gelovigen aanspoort om goede dienaren van God te zijn. Het eigenlijke woord “Islam” betekent letterlijk “onderwerping” aan Allah. Maar het christendom bestaat noch uit onderdanigheid, noch uit louter onderwerping. Maar het christendom bestaat uit de liefde van het zoonschap, de liefde van de eeuwige Zoon voor de Vader, de goddelijke liefde waarin wij deelhebben. En een liefhebbende zoon is een betere dienaar dan zelfs de meest gewillige en loyale slaaf.

Ik zou zelfs durven te stellen dat dit liefhebbende zoonschap slechts mogelijk is wanneer de gelovigen vasthouden aan het authentieke katholieke begrip van het evangelie. In zijn omvangrijke interview,”Over de Drempel van de Hoop”, sprak Paus Johannes Paulus II over wat er gebeurt wanneer christenen zondigen of op een andere wijze het gevoel voor hun goddelijk zoonschap verliezen: “De erfzonde tracht dan aan het vaderschap een einde te maken door zijn glans, die de geschapen wereld doordringt, te vernietigen en de waarheid over God, die Liefde is, in twijfel te trekken, waarbij de mens met slechts een gevoel van de meester-slaaf relatie achterblijft”.

Ik geloof dat de meester-slaaf relatie – of zoals ik er liever naar kijk, de baas-werknemer relatie – tegenwoordig in het christendom veel invloed heeft. Wat zijn hiervan de waarschuwingstekens bij de gelovigen? Zij laten God hun mooiste gezicht zien, maar zeggen Hem nooit wat zij werkelijk denken. Ze hebben, wat zij noemen, een persoonlijke relatie met Hem, maar zij vinden het oneerbiedig om Hem lastige vragen te stellen. Zij spreken over Gods soevereiniteit, maar zij koken van woede over de eisen die Hij stelt. Ze volbrengen scrupuleus Gods geboden, maar hebben nauwelijks het gevoel dat zij een gezinsrelatie met Hem, met zijn Kerk of met zijn moeder hebben. Hoe kunnen zij Hem dan, zoals Jezus deed, “Abba” gaan noemen, wat “Pappa” betekent?

Een contract elimineren

Ik voel nog steeds pijn in mijn hart wanneer ik deze woorden uitspreek, omdat ik gedurende vele jaren een dergelijk begrip van God, de verlossing en de rechtvaardiging aanhing. Als protestants dominee en professor aan een seminarie was ik een volgeling van Calvijn en Luther, die de brieven aan de Romeinen en de Galaten interpreteerden alsof God in een Romeins gerechtshof zat en ons vrijsprak, ook al wist Hij dat wij schuldig waren. En dat allemaal omdat Christus voor ons de straf al had ondergaan.

Maar hoe meer ik mij in de brieven aan de Romeinen en de Galaten verdiepte, des te meer realiseerde ik mij dat de oude schrijvers op de eerste plaats Hebreeën waren. Hun indelingen, taalgebruik en veronderstellingen waren doordrenkt van de verbonden, die God had gesloten, en berustten niet op de juridische kaders van het Romeinse rijk. Lange tijd leefde ik in de veronderstelling dat een verbond een wettelijke afspraak was – een contract. Langzamerhand begon ik mij bewust te worden van iets wat door de katholieke Kerk reeds vanaf het begin was onderwezen: namelijk dat een verbond net zoveel van een contract verschilt als een huwelijk van prostitutie. In een contract worden de uitwisseling van eigendom, goederen en diensten, rechten en plichten geregeld; in een verbond gaat het over personen. In een contract staat: dit product is van jou en dit van mij. Maar in een verbond staat: ik ben van jou en jij bent van mij. Dus de verbonden, die God sluit, bevatten altijd hetzelfde: Ik zal jullie God zijn en jullie zullen mijn volk zijn – mijn gezin, mijn verwanten – omdat een verbond verwantschap schept.

Een verbond schept gezinsbanden, die nog sterker zijn dan biologische gezinsbanden. Dat is iets dat elke Hebreeër, uit vroeger tijden, wist. Dat wisten ook Paulus, Johannes en Jakobus. Dus toen zij het nieuws hoorden dat God een verbond met hen ging sluiten, wisten zij dat Hij niet langer alleen maar een wetgever of rechter was. Hij was op de eerste plaats en voor altijd een Vader.

Delen in de glorie

Een sterk gevoel van zoonschap – het gevoel dat een diepe bekering met zich mee brengt – stelt ons in staat om onze moeder lief te hebben. Want zolang wij ons vastklampen aan de meester-slaaf relatie, zullen wij nooit de heilige Maagd Maria begrijpen. Zolang wij onszelf als dienaren van God beschouwen, of louter als gevangenen die Hij bevrijd heeft, zullen wij haar beschouwen als een gevaar voor zijn glorie. Een heer wordt verheerlijkt door de onderworpenheid van zijn slaaf. Een heer is oppermachtig zo lang zijn dienaren voor hem door het stof kruipen. Maar dat geldt niet voor een vader, die alleen naar de liefde van zijn kinderen verlangt.

Hoeveel te meer geldt dit voor de tijdloze Vader, God zelf. God verkrijgt niet meer glorie door onze onderdanigheid en Hij raakt ook geen glorie kwijt wanneer wij gepaste eer brengen aan zijn schepselen. God de Zoon heeft – door als mens te leven, te sterven en ten hemel op te stijgen – geen enkele glorie voor zichzelf verworven, die Hij tevoren niet bezat. Zelfs God kan niet vermeerderen wat al oneindig is. Hij kwam, stierf, verrees en heerst om zijn glorie met ons te delen.

Als ontvangers van die glorie, als mede-erfgenamen met Christus, als deelhebbers aan zijn koningschap, als kinderen van God, kunnen wij terecht de vraag stellen: hoeveel glorie wil Hij met ons delen? En hoe succesvol zal Hij zijn?

Als degene die volmaakte liefde is, wil God het allemaal met ons delen. Maar hoe kunnen wij, aangezien wij beperkte schepselen zijn en Hij de oneindige Schepper is, delen in de volheid van zijn goddelijke glorie ? Wij kunnen dat niet uit onszelf. Maar als volmaakte liefde zal God zeker alles in het werk stellen om ons al zijn glorie te schenken. En omdat Hij almachtig is, zal Hij daar zeker in slagen. Trouwens, wanneer wij Maria zien, realiseren wij ons dat Hij daar reeds in geslaagd is. Hij schonk ons al zijn glorie door die te schenken aan de enige die deze weer aan ons allen zou geven: onze moeder.

Wanneer je bij mij thuis op bezoek komt en iets aan mijn kleine kinderen geeft – bijvoorbeeld wat speelgoed of snoep – dan kan ik je garanderen dat er onder hen een gevecht ontstaat over wie precies wat krijgt. Maar als je een zak chocolaatjes als geschenk aan mijn vrouw geeft, dan kan ik je met evenveel zekerheid garanderen dat die bij alle kinderen, in de benodigde hoeveelheden, terecht zullen komen. Dat is, en God weet dat, de manier waarop het moederschap werkt.

God heeft de wereld niet geschapen en verlost om zelf meer glorie te verwerven, maar veeleer om die glorie – in de benodigde hoeveelheden – met ieder van ons te delen. Er bestaat geen touwtrekkerij tussen de Schepper en zijn schepselen. De Vader heeft ons geschapen en verlost door zijn Zoon en de heilige Geest, maar Hij deed dat ter wille van ons – waarbij hij begon bij Maria, in wie Hij dat niet alleen het eerst maar ook het best tot stand bracht.

Doen wij, door de volmaakte verwerkelijking hiervan in Maria te bevestigen, afbreuk aan het werk dat Christus volbracht heeft? Integendeel, door onze aandacht te centreren op die menselijke persoon die hier het meest volmaakt uiting aan geeft, prijzen wij juist zijn werk.

Maria is geen God, maar zij is de Moeder van God. Zij is slechts een schepsel, maar zij is wel Gods voornaamste schepsel. Zij is niet de koning, maar zij is wel de door Hem uitverkoren koningin-moeder. Zoals kunstenaars ernaar verlangen om, tussen hun overige werken, één meesterwerk te creëren, zo maakte Jezus zijn moeder tot zijn grootste meesterwerk. De waarheid bevestigen over Maria doet geen afbreuk aan Jezus – maar weigeren om dat te bevestigen doet wel afbreuk aan Hem.

De verdienste van de heilige Maagd

Het probleem ontstaat wanneer mensen over de goddelijke voorzienigheid denken in termen van de menselijke economie. Wat heeft Maria immers ooit gedaan om een dergelijke eer van God te verdienen? AI haar goede werken vloeiden voort uit zijn genaden. Dus alle eer en glorie komt aan God toe. Hij is ons geen genaden verschuldigd.

Als “verdienste” gezien wordt als een puur economisch begrip, dan is het spreken over iemand die eer van God verdient, onjuist en beledigend. Maar als wij verdienste in de gezinscontext beschouwen, dan is het even natuurlijk als een erfenis of een schenking. Met andere woorden, als kinderen van Gods gezin verdienen wij genade, zoals een kind aan tafel – wanneer het zijn bordje leeg eet – een toetje verdient. Welke vader misgunt zijn kinderen de geschenken die hij hen geeft? Of welke vader is boos op degenen die hij beloont? Zoals de heilige Augustinus schreef:”Als Gij hun verdiensten bekroont, bekroont Gij uw eigen gaven” (CKK nr. 2006).

Volgens de Catechismus is het “het vaderlijk handelen van God”, dat ons in staat stelt om verdiensten te verwerven. “Aangezien de aanneming tot kinderen ons door genade deelachtig maakt aan de goddelijke natuur, kunnen wij – overeenkomstig de belangeloze gerechtigheid van God – echte verdienste verwerven. Dit is ons recht door genade, het volle recht van de liefde, dat ons ‘mede-erfgenamen’ maakt met Christus” (CKK 2008-2009).

Christus heeft ons vermogen om verdiensten te verwerven verdiend – en dat vermogen schenkt Hij ons met de genade van zijn goddelijk Zoonschap en het leven van zijn Geest. Trouwens Jezus heeft niets voor zichzelf verdiend, omdat Hij niets nodig had. Dus verdient Hij slechts wat wij nodig hebben.

Waar laat God de Vader aan de wereld zien hoeveel zijn Zoon werkelijk verdiend heeft? In ieder van ons, dat is zeker, maar vooral in Maria. In tegenstelling tot de rest van ons – in wie vaak een gapende kloof bestaat tussen wat wij willen en wat God wil – bestaat een dergelijke kloof bij Maria niet. De Kerk schrijft Maria een onbegrensde mogelijkheid toe om verdiensten te verwerven. Daarbij doet Maria geenszins afbreuk aan het heilswerk van Christus, zij dient juist als voorbeeld. Door de gave van een onmetelijke genade, bereikte Maria het doel van het verbond: een volmaakte interpersoonlijke vereniging van de goddelijke en de menselijke wil. In Maria zijn het ideaal en de werkelijkheid één en dezelfde.

Dit is een test

Maria is de test waaruit blijkt hoe goed een christen het evangelie heeft aangenomen. Dat betekent niet dat zij de centrale persoon is in de heilsgeschiedenis. Dat is zij niet, dat is Jezus. Maar ons begrip van Maria zegt wel alles over het begrip dat wij hebben over Jezus en zijn verlossingswerk.

Wij beleven ons zoonschap het beste door naar Maria te luisteren en door lief te hebben zoals zij liefheeft. Luisteren betekent antwoord geven als zij zegt: “Doet maar wat Hij u zeggen zal”. Liefhebben betekent Christus volgen, zelfs tot aan het kruis. Liefhebben betekent, op ieder moment, Hem verkiezen boven de zonde.

Goddelijk moederschap is de plaats waar Eva en de ark in vervulling zijn gegaan, in de hemel en bij jou thuis. Goddelijk moederschap is de plaats waar de kerkelijke dogma’s tot moedermelk worden voor hen die in wijsheid willen groeien. Goddelijk moederschap is de plaats waar mystiek de theologie ontmoet – in ons hart der harten.

Goddelijk moederschap is de plaats waar God wil dat christenen Christus, hun broeder, ontmoeten. Ik zeg het nogmaals: adelphos betekent “uit dezelfde schoot voortgekomen”. Wat dus broederschap tot stand brengt, is moederschap. Want dat Maria ons haar Zoon heeft geschonken is opmerkelijk. Maar dat Jezus ons – het volk dat Hem gekruisigd heeft en tegen zijn Vader gezondigd heeft – zijn moeder heeft geschonken, is zoiets groots dat het ons voorstellingsvermogen te boven gaat! Nadat Hij ons zijn moeder heeft geschonken, kunnen wij er zeker van zijn dat er niets meer is dat Hij ons wil onthouden.