Beste protestanten … Maria is ook jullie Moeder!!! (3)

Beste protestanten … Maria is ook jullie Moeder!!! (3)

HOOFDSTUK 3

Vereerders van de verloren ark

Israël en de drager van het nieuwe verbond

Wat wij slechts in schaduwen in het evangelie van Johannes waarnemen, treffen wij “bekleed met de zon” aan in zijn Apocalyps, het boek van de Openbaring. Zelfs de titel van dat laatste boek uit de Bijbel voert ons terug naar het evangelie van Johannes. “Openbaring” is de gebruikelijke Nederlandse weergave van het Griekse apokalypsis; maar het Griekse woord is rijker van inhoud. Het kan beter vertaald worden als “onthulling” en werd door Grieks sprekende Joden gebruikt om het moment te beschrijven waarop de bruid voor haar bruidegom ontsluierd werd, juist voordat het stel hun huwelijk consumeerde.

Dus, zoals in Kana, treffen wij onszelf met Johannes nogmaals aan op een bruiloftsfeest. Johannes schrijft in de Apocalyps: “zalig zijn zij die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam” (Apk 19,9). Welnu, in de gehele Apocalyps gebruikt Johannes “het Lam” om Jezus aan te duiden. Maar wie is de bruid op deze bruiloft? Op het einde van het boek neemt een engel Johannes mee en zegt hem: “Kom! Ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam tonen”. Dan zien zij gezamenlijk “de heilige stad, Jeruzalem, terwijl zij van God uit de hemel neerdaalt”(Apk 21,9-10). Klaarblijkelijk is Jeruzalem de bruid van Christus. Toch lijkt het Jeruzalem dat Johannes beschrijft geenszins op het aardse Jeruzalem. In plaats daarvan “schitterde zij als het kostbaarste gesteente … De grondstenen van de stadsmuur waren vervaardigd van alle soorten edelgesteente … En de twaalf poorten waren twaalf parels: elke poort bestond uit een enkele parel. En de straten van de stad waren van zuiver goud, doorzichtig als glas” (Apk 21,11.19.21).

Mariabeeld in de Dionysiuskerk van Heerhugowaard

Dat zijn prachtige beelden, maar zij beschrijven nauwelijks een werkelijke stad – laat staan een bruid. Wat of wie is dan deze heilige stad die tevens een bruid is? De meeste tekstverklaarders, zowel uit het verleden als uit onze tijd, geloven dat de heilige stad de Kerk is, die door Johannes als het nieuwe Jeruzalem wordt afgeschilderd. Want de heilige Paulus spreekt ook over de Kerk die een huwelijksrelatie met Christus heeft (zie Ef 5,31-32).

Maar als dat alles was wat Johannes ons moest openbaren, dan zou zijn Apocalyps veel korter van omvang zijn geweest. In plaats daarvan bestaat het uit twee en twintig hoofdstukken, die vol staan met beelden die soms verblindend, soms afschrikwekkend en vaak raadselachtig zijn. Wij hebben hier niet de ruimte om de Apocalyps volledig te bestuderen. Maar ik zou mij willen richten op één van haar meest culminerende scènes, haar eerste “onthulling” die halverwege het boek plaatsvindt.

De engelen kondigen al zingend de ark aan

Voor de Joden uit de eerste eeuw was het meest schokkende in de Apocalyps ongetwijfeld de afsluiting van Johannes op het eind van het elfde hoofdstuk. Toen zag Johannes, nadat hij zeven trompetstoten had gehoord, dat de hemelse tempel openging en daarin – een wonder! – de ark van het verbond (zie Apk 11,19).

Dat moet het nieuws van de eeuw geweest zijn. De ark van het verbond – het meest heilige voorwerp in het oude Israël – was al gedurende zes eeuwen vermist. Rond het jaar 587 vóór Christus, toen de Babyloniërs Jeruzalem binnenvielen om de tempel te vernietigen, verborg de profeet Jeremia de ark om deze voor ontwijding te behoeden. We kunnen het verhaal lezen in het tweede boek Makkabeeën.

Daar aangekomen vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukoffer altaar en sloot de toegang af. Toen enigen van zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer vinden. Toen Jeremia van hun poging hoorde, deed hij hun verwijten en zei: “Die plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt en het barmhartigheid betoont. Dan zal de Heer dat alles weer te voorschijn brengen; dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad, dat de tempel op grootse wijze geheiligd mocht worden” (2 Mak 2,5-8).

Wanneer Jeremia over “de wolk” spreekt, bedoelt hij de Shekinah, of de wolk van de heerlijkheid, die de ark van het verbond omhulde en duidde op Gods aanwezigheid. Binnen de tempel van Salomo had de ark in het heilige der heiligen gestaan. In feite was de ark datgene wat de binnenkant van de tempel heilig maakte. Want de ark bevatte de stenen tafelen waarin de vinger van God de tien geboden had gegrift. De ark bevatte een restant van het manna, het voedsel dat God aan zijn volk gaf om hen gedurende hun verblijf in de woestijn kracht te geven. In de ark werd ook de staf van Aaron bewaard, het symbool van zijn priesterlijke ambt.

De ark was gemaakt uit acaciahout was en had de vorm van een kist. Hij was versierd met gouden ornamenten en geflankeerd door uit goud gesneden cherubijnen. Bovenop de ark bevond zich de genadetroon, die altijd onbezet bleef. Voor de ark stond binnen het heilige der heiligen de menorah, of de kandelaar met zeven armen.

Toch kenden de eerste joodse lezers van de Apocalyps deze details alleen maar uit de geschiedenis en de overlevering. Omdat de bergplaats van Jeremia nooit was gevonden, waren er in het heilige der heiligen van de herbouwde tempel geen ark, geen Shekinah, geen manna en geen cherubijnen of genadetroon aanwezig.

En dan kwam Johannes langs die beweerde dat hij de Shekina (de “heerlijkheid van God”, Apk 21,10-11,23) en, wat het meest opmerkelijk was, dat hij de ark van het verbond had gezien.

Maria had een klein kind

Johannes bereidt zijn lezer op vele manieren voor op het verschijnen van de ark. De ark verschijnt bijvoorbeeld na het geschal van de zevende hoorn van de zevende wraakengel. Dit is een duidelijke toespeling op Israël van het oude verbond. In de eerste en grootste strijd die Israël voerde om het beloofde land binnen te gaan, droeg God zijn uitverkoren volk op om de ark voor hen uit het gevecht in te dragen. Met name Apk 11,15 is een herhaling van Jozua 6,13. Daar wordt beschreven hoe zeven krijgshaftige priesters, gedurende zes dagen voorafgaande aan de strijd om Jericho, vóór de ark van het verbond om de stad heen trokken, alvorens zij op de zevende dag op hun ramshoorns bliezen waardoor de stadsmuren in elkaar stortten. Voor het oude Israël was de ark van het verbond, in zekere zin, het meest effectieve wapen, want het vertegenwoordigde de bescherming en de macht van de almachtige God. Evenzo laat de Apocalyps zien dat het nieuwe en hemelse Israël ook strijd voert in aanwezigheid van de ark.

Zoals te verwachten viel, verschijnt de ark van het verbond met spectaculaire bijzondere effecten: “Toen ging de tempel van God in de hemel open, en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er dreunden donderslagen, vergezeld van bliksemstralen, aardbeving en zware hagel (Apk 11,19).

Stelt u zich eens voor dat u een lezer uit de eerste eeuw bent, die als Jood is opgegroeid. U heeft de ark nog nooit gezien, maar uw gehele godsdienstige en culturele opvoeding heeft u geleerd om te verlangen naar de terugkeer van de ark in de tempel. Johannes schept verwachtingen, zodat hij de lezers bijna lijkt te tarten door het geluid en de furie, die de ark vergezelt, te beschrijven. De dramatische spanning wordt bijna ondraaglijk. De lezer wil de ark zien, zoals Johannes die ziet.

Wat dan volgt is ontnuchterend. Na die hele opbouw komt, in onze hedendaagse Bijbels, die passage aan het einde van hoofdstuk elf plotseling piepend tot stilstand. Johannes belooft ons de ark, maar lijkt dan zijn scène tot een abrupt einde te brengen. We moeten echter voor ogen houden dat de hoofdstukindeling in de Apocalyps – zoals in alle bijbelboeken – kunstmatig tot stand is gebracht door schriftgeleerden uit de Middeleeuwen. In de oorspronkelijke versie van de Apocalyps van Johannes bestond er geen hoofdstukindeling, maar was het een doorlopend verhaal.

De speciale effecten op het eind van hoofdstuk elf dienden dus als een onmiddellijk voorspel op het beeld dat nu verschijnt aan het begin van hoofdstuk twaalf. Wij kunnen die zinnen samen lezen als de beschrijving van één enkele gebeurtenis: “Toen ging de tempel van God in de hemel open, en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er dreunden donderslagen, vergezeld van bliksemstralen en aardbeving en zware hagel. En er verscheen een groot teken aan de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. Zij was zwanger en kreet in haar weeën en barensnood” (Apk 11,19-12,2).

Johannes heeft ons de ark van het verbond getoond – en het is een vrouw.

De Apocalyps kan inderdaad vreemd lijken. Eerst zagen we een bruid, die verscheen als een stad; nu zien we een ark, die verschijnt als een vrouw.

Gevechtslinies

Wie is deze vrouw die ook een ark is? De meeste tekstverklaarders zijn het, tenminste gedeeltelijk, met elkaar eens dat deze vrouw – zoals de bruid in het negentiende hoofdstuk van de Apocalyps – de Kerk voorstelt die in barensnood verkeert om, in iedere tijd, gelovigen te baren. Het is echter onwaarschijnlijk dat Johannes de bedoeling had om met die vrouw uitsluitend of primair de Kerk af te beelden. Kardinaal Newman leverde een boeiend argument waarom personificatie niet volstaat om het twaalfde hoofdstuk uit de Apocalyps te verklaren.

Het beeld van de vrouw is, volgens het gebruik van de Schrift, te krachtig en te prominent om louter als personificatie te dienen. De Schrift houdt niet van allegorieën. Er worden inderdaad vaak beelden gebruikt, zoals wanneer de heilige schrijvers spreken over de arm of het zwaard van de Heer. Zo ook, wanneer zij spreken van Jeruzalem of Samaria in de vrouwelijke vorm, of van de Kerk als een bruid of een wijnstok. Maar zij worden niet vaak gehanteerd om abstracte ideeën of generalisaties om te zetten in persoonlijke attributen. Dit is veeleer de klassieke i.p.v. de bijbelse stijl. Xenophon plaatst Hercules tussen de Deugd en de Ondeugd, die worden voorgesteld als vrouwen.

Trouwens, louter personificatie lijkt niet te passen bij de methode die Johannes in de episode met de vrouw hanteert. Want hij introduceert andere denkbeeldige personen, die een belichaming kunnen zijn van bepaalde denkbeelden, maar er bestaat geen twijfel over dat die echte personen voorstellen. Zo zijn er bijvoorbeeld maar weinig tekstverklaarders die vragen naar de identiteit van de “zoon”, die door de vrouw wordt gebaard (Apkl2,5). Gelet op de context van de Apocalyps, kan deze zoon alleen maar Jezus Christus zijn. Johannes zegt ons dat het kind “met ijzeren scepter over alle volkeren zal heersen”. Dat is een directe verwijzing naar Psalm 2,9 die de, door God beloofde, Messiaanse koning beschrijft. Bovendien voegt Johannes eraan toe dat dit kind “ijlings werd weggevoerd naar God en zijn troon”, hetgeen alleen kan duiden op Jezus, die opsteeg ten hemel.

Wat waar is voor de zoon, geldt evenzeer voor zijn vijand, de draak. Johannes verklaart openlijk dat de draak niet alleen een allegorie is, maar een concrete persoon: “die oude slang, die Duivel en Satan heet en de hele wereld misleidt” (Apk 12,9).

Op dezelfde manier komt ook de bondgenoot van de draak, “het beest dat uit de zee opstijgt” (Apk 13,1) overeen met echte mensen. Laten we naar dat afschuwelijke beest kijken en dan terugkijken in de geschiedenis om te zien wat Johannes zag. Het dier had “tien horens en zeven koppen en op zijn horens tien diademen en op zijn koppen stonden godslasterlijke namen” (Apk 13,1). Wij weten uit het zevende hoofdstuk van het boek Daniël dat in profetieën dergelijke beesten gewoonlijk dynastieën voorstellen. Horens zijn bijvoorbeeld de gebruikelijke symbolen voor de macht van een dynastie.

Wij moeten ons dan ook afvragen welke dynastie in de eerste eeuw het meest, door de opkomst van de messiaanse koning uit het huis van David, bedreigd werd. Hoofdstuk 2 uit het evangelie volgens Mattheus maakt dat duidelijk: dat was de dynastie van Herodes, de Herodianen. Herodes was immers een niet-Jood, die door de Romeinen was aangesteld om over Judea te regeren. Om zijn onrechtmatige heerschappij te ondersteunen, vernietigden de Romeinen alle erfgenamen van de Joodse Hasmoneaanse dynastie. Toch maakte Herodes er aanspraak op dat hij koning was in Jeruzalem en hij ging zelfs zover dat hij de tempel op grootschalige wijze herbouwde. Als charismatisch leider verwierf Herodes zich – hoewel hij heiden was – gedurende zijn bloedige heerschappij beurtelings de vrees, de dankbaarheid en zelfs de verering van zijn onderdanen. De eerste Herodes vermoordde zijn eigen vrouw, drie van zijn zonen, zijn schoonmoeder, een zwager en een oom, om nog maar te zwijgen over alle kinderen van Betlehem.

Bovendien had Herodes de tempelpriesters ongemerkt bij zijn heerschappij betrokken. Wie vroeg hij per slot van rekening, toen hij op zoek was naar de pasgeboren Messias, om raad? De Herodiaanse dynastie was dan ook een duivelse nabootsing van het Huis van David. Zoals de rechtmatige erfgenaam van David, Salomo, had Herodes de tempel weer opgebouwd en hield hij er vele vrouwen op na. Hij had ook, met hulp van de Romeinen, het land van Israël weer verenigd zoals het eeuwenlang niet geweest was.

De opvolgers van Herodes zouden zichzelf tot het grootste struikelblok maken voor het ware herstel van het koninkrijk van David. Er heersten zeven opvolgers van Herodes als afstammelingen van de stamvader Antipater, terwijl er in die periode in Rome in de keizerlijke lijn van Julius tot Vespasianus tien Caesars waren. Het beest met de tien horens en met de zeven koppen komt op een nogal curieuze wijze overeen met de zeven gekroonde Herodessen, die hun regeringsmacht ontleenden aan de dynastie van de tien Caesars.

De bewering dat het twaalfde hoofdstuk van de Apocalyps een oefening is in personificatie, zou een te grote simplificatie zijn. Alhoewel het visioen van Johannes rijk is aan symbolen, beschrijft het ook echte geschiedenis en echte mensen, ook al gebeurt dat vanuit hemels perspectief.

Méér dan een vrouw

Johannes beschrijft de worstelingen rondom de geboorte en de zending van de Messias. Symbolisch laat hij de rollen zien die satan, de keizers en de Herodessen zouden spelen. Maar het centrale punt uit het twaalfde hoofdstuk van de Apocalyps, het meest opvallende element, is de vrouw, die de ark van het verbond is.

Als zij meer is dan een personificatie, wie is zij dan?

Volgens de overlevering is zij dezelfde persoon die door Jezus in het evangelie van Johannes “vrouw” wordt genoemd, een herhaling van de persoon die Adam in de hof van Eden “vrouw” noemt. Zoals het begin van het evangelie van Johannes, roept ook deze episode uit de Apocalyps herhaaldelijk het protoevangelie van Genesis op. De eerste aanwijzing is dat Johannes – zowel hier als in het evangelie – nooit de naam van deze persoon bekend maakt; hij verwijst alleen maar naar haar met de naam die Adam in de tuin aan Eva gaf: namelijk “vrouw”. Wat verderop in hetzelfde hoofdstuk van de Apocalyps zien wij dat, evenals Eva – die “moeder van alle levenden” was (Gn 3,20) – de vrouw uit het visioen van Johannes niet slechts de moeder van “de zoon” is, maar ook moeder van “haar overige kinderen”, die verder worden aangemerkt als degenen “die de geboden van God en het getuigenis van Jezus trouw bewaren” (Apk 2,17). Haar nakomelingen zijn dus al degenen die nieuw leven hebben in Jezus Christus. De nieuwe Eva vervult daarmee de belofte van de oude om, op nog volmaaktere wijze, de moeder van alle levenden te zijn.

De meest nadrukkelijke verwijzing van de Apocalyps naar het protoevangelie is echter de figuur van de draak, die door Johannes duidelijk geïdentificeerd wordt als de “oude slang” uit Genesis, die “de hele wereld verleidt” (Apk 12,9; zie Gn 3,13). In het daarop volgende conflict tussen de draak en het kind wordt, op heldere wijze, de belofte vervuld uit Gn 3,15, waar God zwoer dat Hij “vijandschap” zou stichten tussen de slang “en de vrouw, tussen uw kroost en het hare”. Evenzo schijnt de barensnood van de vrouw een vervulling te zijn van Gods woorden aan Eva: “zeer zwaar zal ik maken de lasten van uw zwangerschap: met pijn zult gij kinderen baren” (Gn 3,16).

Johannes heeft duidelijk de bedoeling om met de vrouw uit de Apocalyps Eva op te roepen, de moeder van alle levenden, en de nieuwe Eva, de persoon die hij in zijn evangelie “vrouw” noemt.

Maria, relikwieënschrijn

Toch blijft de vraag bestaan hoe deze vrouw ook de vereerde ark van het verbond kan zijn.

Om dit te begrijpen moeten we eerst overdenken wat de ark zo heilig maakte. Dat werd niet veroorzaakt door het acaciahout of de gouden ornamenten. En ook de in goud uitgesneden engelenfiguren waren daar niet debet aan. Wat de ark heilig maakte was het feit dat deze het verbond bevatte. In die gouden kist zaten de tien geboden, het woord van God dat met Gods vinger in steen was gegrift. De ark bevatte ook het manna, het wonderbare brood dat God zijn volk in de woestijn als voedsel zond, en de priesterlijke staf van Aaron.

Alles wat de ark heilig maakte, maakte Maria nog heiliger. Als de eerste ark het in steen gegrifte woord van God bevatte, bevatte Maria’s lichaam het vleesgeworden Woord van God. Als de eerste ark het wonderbare brood uit de hemel bevatte, bevatte Maria’s lichaam het ware Brood des Levens dat de dood voor altijd overwint. Als de eerste ark de staf van de voorvaderlijke priester Aaron bevatte, bevatte het lichaam van Maria de goddelijke persoon van de eeuwige priester, Jezus Christus.

Wat Johannes in de hemelse tempel aanschouwde was veel grootser dan de ark van het oude verbond – de ark die de wolk van de heerlijkheid had uitgestraald voor de menorah, in het hart van de tempel van het oude Jeruzalem. Johannes zag de ark van het nieuwe verbond, het uitverkoren vat om Gods verbond voor eens en altijd in de wereld te brengen.

Bezwaren afgewezen?

De oude kerkvaders waren stellig in hun getuigenis over deze identificatie van Maria met de ark van het verbond. Toch brachten sommige tekstverklaarders hier bezwaren tegenin, die de kerkvaders op hun beurt beantwoordden.

Sommigen maakten bijvoorbeeld bezwaar omdat de geboortepijnen van de vrouw in tegenspraak leken met de lang bestaande overlevering dat Maria bij de geboorte van haar kind geen pijn zou hebben geleden. Omdat Maria zonder erfzonde was ontvangen, geloven vele christenen dat zij vrijgesteld was de vloeken in Genesis 3,16 en dat zij derhalve, bij het krijgen van kinderen, geen pijn zou ervaren.

Maar de pijn van de vrouw staat niet noodzakelijkerwijs voor fysieke geboortepijn. Elders in het Nieuwe Testament gebruikt Paulus de geboortepijn als metafoor voor geestelijk lijden, voor lijden in het algemeen, of voor de hunkering van de wereld die “kreunt en barensweeën lijdt” en wacht op de uiteindelijke voltooiing (Gal 4,19; Rom 8,22). De pijn van de vrouw uit de Apocalyps zou kunnen staan voor het verlangen om Christus ter wereld te brengen, of op het geestelijk lijden dat de prijs was voor Maria’s moederschap.

Andere tekstverklaarders maakten zich zorgen dat vermelding van de “overige nakomelingen” van de vrouw het dogma van de altijddurende maagdelijkheid van Maria zou tegenspreken. Want hoe kon Maria immers nog andere kinderen krijgen wanneer zij voor altijd een maagd bleef? (Op dit onderwerp zullen wij in hoofdstuk 5 uitvoerig terugkomen). Maar nogmaals, deze nakomelingen behoeven niet haar fysieke kinderen te zijn. De apostelen spraken vaak over zichzelf als “vaders” tot de eerste generatie christenen (zie 1 Kor 4,15). De “overige nakomelingen”, uit hoofdstuk twaalf van de Apocalyps, zijn zeer zeker degenen die “het getuigenis van Jezus trouw bewaren” en zo zijn broeders worden, die zijn hemelse Vader – en zijn moeder delen.

Weer andere tekstverklaarders worden door de detaillering van de Apocalyps eenvoudigweg op het verkeerde been gezet – bijvoorbeeld toen aan de vrouw “de twee vleugels van de grote adelaar werden gegeven, om naar de woestijn te vliegen, naar de plaats die voor haar was bestemd” (Apk 12,14). Dergelijke passages staan open voor diverse interpretaties. Bepaalde tekstverklaarders geloven dat hier de goddelijke bescherming van Maria tegen de zonde en de invloed van de duivel wordt beschreven. Weer anderen beschouwen het als een gestileerd verhaal over de vlucht naar Egypte (Mt 2/13-15), waar het heilige gezin, door het Herodiaanse beest, naartoe werd gedreven.

Optrekken naar het bergland

De grootste moeilijkheid voor tekstverklaarders lijkt echter de uitzonderlijkheid te zijn van het typologisch inzicht van Johannes, in de Apocalyps. Op welke andere plaats wordt Maria immers de ark van het verbond genoemd? Toch laat een nadere studie van het Nieuwe Testament ons zien dat het inzicht van Johannes niet uniek was – weliswaar meer onvoorwaardelijk dan dat van anderen, maar zeker niet uniek.

Samen met de boeken van Johannes vormen de geschriften van Lucas de andere grote goudmijn van de Mariologie. Het is Lucas die het verhaal vertelt over de boodschap van de engel aan Maria, over het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth, over de wonderbaarlijke omstandigheden waaronder Jezus werd geboren, over de reiniging van de Maagd Maria in de tempel, over haar zoektocht naar haar Zoon toen hij twaalf jaar oud was en over haar aanwezigheid bij de apostelen op het eerste Pinksterfeest.

Lucas was een nauwgezette literaire kunstenaar die zich erop kon beroepen dat hij het bijkomende voordeel had van de heilige Geest als medeauteur. Eeuwenlang hebben de bijbelgeleerden zich verbaasd over de manier waarop het evangelie van Lucas subtiel overeenkomt met sleutelteksten uit het Oude Testament. Eén van de vroege voorbeelden in zijn verslag is het verhaal over het bezoek van Maria aan Elisabeth. Het taalgebruik van Lucas lijkt een herhaling te zijn van het verslag, in het tweede boek Samuël, over de reizen van David, toen hij de ark van het verbond naar Jeruzalem bracht. Het verhaal begint met David “ging op weg” (2 S 6,2). Het verslag van Lucas over het bezoek begint met dezelfde woorden: Maria “ging op weg” (Lc 1,39). Op hun reizen trokken zowel Maria als David door het bergland van Judea. David erkent dat hij onwaardig is met de woorden: “Hoe zou de ark van de Heer naar mij kunnen komen?” (2 S 6,9) – woorden die wij herhaald horen worden wanneer Maria haar nicht Elisabeth ontmoet: “Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt?” (Lc 1,43). Merk hierbij op dat beide zinnen vrijwel woordelijk hetzelfde zijn, behalve dan dat “ark” vervangen is door “moeder”. Wij lezen verder hoe David bij de ark danste van vreugde (2 S 6,14.16) en eenzelfde uitdrukking wordt gebruikt om te beschrijven dat het kind opsprong in de schoot van Elisabeth toen zij Maria ontmoette (Lc 1,44). Tenslotte bleef de ark drie maanden in het bergland (2 S 6,11), dezelfde periode als Maria bij Elisabeth doorbracht (Lc 1,56).

Waarom toch is Lucas hier zo terughoudend over? Waarom komt hij er niet openlijk voor uit dat de heilige Maagd een vervulling is van het type van de ark?

Kardinaal Newman behandelde deze vraag op een interessante manier: “Soms wordt de vraag gesteld: Waarom maken de heilige schrijvers geen gewag van de grootsheid van Maria? Mijn antwoord luidt dan dat zij, toen de apostelen en evangelisten aan het schrijven waren, misschien nog leefde. Er is slechts één boek uit de heilige Schrift dat zeker na haar dood geschreven is. In dat boek (het boek van de Openbaring) wordt zij, als het ware, heilig verklaard en gekroond”

Liet Lucas ons, op zijn rustige wijze, zien dat Maria de ark van het nieuwe verbond was? Het bewijs is te overtuigend om dit, op een andere geloofwaardige wijze, te kunnen verklaren.

Oorspronkelijke betekenis

De vrouw uit de Apocalyps is de ark van het verbond in de hemelse tempel; en die vrouw is de Maagd Maria. Dit sluit echter andere interpretaties van hoofdstuk twaalf van de Apocalyps niet uit. De Schrift is immers geen code die gekraakt kan worden, maar een geheim dat wij in ons leven nooit volledig zullen doorgronden.

In de vierde eeuw bijvoorbeeld beschouwde de heilige Ambrosius de vrouw duidelijk als de Maagd Maria, “omdat zij de moeder van de Kerk is, omdat zij Hem voortbracht die het Hoofd van de Kerk is”, maar Ambrosius zag de vrouw uit de Apocalyps ook als een allegorie van de Kerk zelf. De heilige Ephrem uit Syrië kwam tot de zelfde conclusie, waarbij hij niet bang was voor tegenspraak: “Nogmaals, de Maagd Maria is de afbeelding van de Kerk … Laten wij de Kerk dus aanspreken met de naam van Maria, want zij is deze dubbele naam waardig”. Ook de heilige Augustinus was van oordeel dat de vrouw uit de Apocalyps “Maria voorstelt die, als onbevlekte, ons onbevlekte Hoofd heeft voortgebracht. Die zelf in zichzelf een afbeelding liet zien van de heilige Kerk zodat, zoals zij een zoon ter wereld bracht terwijl zij maagd was, zo ook de Kerk altijd haar leden zou voortbrengen, zonderbaar maagdelijke staat te verliezen”.

Zoals Maria Christus ter wereld bracht, zo brengt de Kerk in elke generatie gelovigen, “andere Christussen” voort. Zoals de Kerk moeder wordt van de gelovigen in het doopsel, zo wordt Maria moeder van de gelovigen als broeders van Christus. Of met de woorden van een recente geleerde “De Kerk reproduceert het mysterie van Maria”.

Wij kunnen al deze interpretaties als een uitleg zien van de opvallende passage van de heilige Ireneüs, die we in het vorige hoofdstuk tegenkwamen: want de zoon is ongetwijfeld “die unieke zuivere geboorte die zo puur de zuivere moederschoot opende, welke de mensen in God herboren doet worden”. En de “overige nakomelingen”, waar de Apocalyps over spreekt, zijn evenzeer degenen die in God herboren zijn, degenen die uit dezelfde schoot geboren zijn als Jezus Christus.

Het lezen van het twaalfde hoofdstuk van de Apocalyps, in het licht van de kerkvaders, kan een licht werpen op alle volgende passages uit het Nieuwe Testament waarin de christenen als broeders van Christus worden beschreven. Het Griekse woord voor “broeder”, adelphos, betekent letterlijk “uit dezelfde schoot”. Vanaf de tijd van Johannes en Ireneüs tot na de tijd van Ephrem en Augustinus geloofden de vroege christenen dat die schoot de schoot van Maria was.

De passage blijkt opmerkelijk rijk van inhoud te zijn. Andere kerkvaders zagen de vrouw uit de Apocalyps als een symbool voor Israël, dat de Messias voortbracht; of als een symbool voor het volk van God door alle eeuwen heen; of als een symbool voor het Davidische koninkrijk dat gesteld wordt tegenover het rijk van de Herodessen en de Caesars.

Zij is al deze dingen evenals zij ook de ark van het verbond is. Alhoewel elke interpretatie op een plaatsvervangende of ondergeschikte manier voldoet, is geen enkele interpretatie in staat om de oorspronkelijke betekenis van de tekst volledig weer te geven. Al deze symbolische interpretaties wijzen boven zichzelf uit naar een oorspronkelijke betekenis, die letterlijk-historisch is. Of zoals Kardinaal Newman het onder woorden bracht: “De heilige apostel zou niet over dit bijzondere beeld van de Kerk gesproken hebben als er geen heilige Maagd Maria had bestaan, die in de hemel was opgenomen en die door alle gelovigen vereerd werd”.

Volgens een andere geleerde moet de vrouw uit de Apocalyps “een concrete persoon zijn, die een collectief belichaamt”. De oorspronkelijke betekenis – voor zowel de vrouw als haar zoon – moet bovendien betrekking hebben op de individuele, historische persoon, de heilige Maagd Maria die tegelijkertijd moeder werd van Christus en moeder van de ledematen van zijn lichaam, de Kerk.