Beste protestanten … Maria is ook jullie Moeder!!! (2)

Beste protestanten … Maria is ook jullie Moeder!!! (2)

HOOFDSTUK 2

De avond vóór Kerstmis

Het moederschap van Maria is een herhaling van de hof van Eden

De eerste christenen hadden een levendige devotie voor de heilige Maagd Maria. Bewijs hiervoor treffen wij aan in hun literatuur en kunst die behouden is gebleven, en natuurlijk in het Nieuwe Testament, dat hun basisdocument was. Alhoewel de Mariologie uit de eerste drie eeuwen in een primitief ontwikkelingsstadium verkeerde (vergeleken met die van een later tijdstip of zelfs van onze eigen tijd), stoelde deze leer misschien toch bewuster op de Schrift dan veel latere weergaven en werd misschien ook consequenter weergegeven in de theologische context van schepping, zondeval, menswording (incarnatie) en verlossing. Derhalve kan deze leer ons soms helderder, directer en overtuigender overkomen. Want de rol van Maria heeft geen betekenis als wij die los zien van de context in de heilsgeschiedenis; nochtans komt haar rol niet toevallig in Gods heilsplan voor. God heeft ervoor gekozen om zijn verlossingsdaad zonder haar ondenkbaar te laten zijn.

Maria maakte vanaf het allereerste begin deel uit van zijn heilsplan, vanaf het moment dat God man en vrouw schiep was zij uitverkoren en voorspeld. In feite begrepen de eerste christenen dat Jezus en Maria een herhaling waren van Gods eerste schepping. De heilige Paulus sprak over Adam als een “type” van Jezus (Rom 5,14) en over Jezus als de “nieuwe Adam” of de “laatste Adam” (1 Kor 15,21-22.45-49).

De vroege christenen beschouwden het begin van Genesis – met het verhaal over de schepping, de zondeval en de belofte over de verlossing – zo christologisch in haar gevolgtrekkingen dat zij er de naam Protoevangelium, of eerste evangelie, aan gaven. Terwijl dit thema expliciet door Paulus en de kerkvaders wordt vermeld, ligt het ook besloten in het Nieuwe Testament. Jezus wordt bijvoorbeeld, evenals Adam, beproefd in een tuin – de tuin van Getsemane (Mt 26,36-46; Joh 18,1). Evenals Adam wordt Jezus naar een “boom” geleid waar zij hem de kleren uittrokken (Mt 27, 35). Evenals Adam viel ook Jezus in een diepe slaap van de dood, zodat uit zijn zijde de nieuwe Eva zou voortkomen (Joh 19,26-35; 1 Joh 5,6-8), zijn bruid, de Kerk.

Onderkennen van parallellen

Het motief van de nieuwe Adam 5 wordt nergens zo kundig weergegeven als in het evangelie van de heilige Johannes. Johannes werkt zijn denkbeelden niet uit, zoals een tekstverklaarder dat doet. In plaats daarvan vertelt hij het verhaal van Jezus Christus. Vooralsnog begint hij het verhaal door het meest oorspronkelijke verhaal dat er bestaat te herhalen: het scheppingsverhaal uit Genesis.

De meest duidelijke herhaling is “in het begin”. Beide boeken, Genesis en het evangelie van Johannes, beginnen in feite met deze woorden. Het boek Genesis opent met de woorden: “In het begin schiep God hemel en aarde” (Gn 1,1). Johannes sluit daar nauwkeurig op aan en zegt: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God” (Joh 1,1). In beide gevallen spreken wij over een nieuw begin, een nieuwe schepping.

De volgende herhaling volgt spoedig daarna. In Genesis 1,3-5 zien wij dat God “het licht schiep om te schijnen in de duisternis”. In Johannes 1,4-5 zien wij dat “het leven van het Woord het licht was van de mensen” en dat “het licht schijnt in de duisternis”.

Het begin van Genesis laat ons zien dat “de Geest van God zweefde over de wateren” (Gn 1,2). Johannes laat ons op zijn beurt zien dat “de Geest boven het water van het doopsel zweeft” (Joh 1,32-33). Daar beginnen wij de bron te herkennen van de nieuwe schepping, waar Johannes over spreekt. De materiële schepping kwam tot stand op het moment dat God zijn Geest uitblies over de wateren. De vernieuwing van de schepping kwam tot stand met het goddelijk leven dat geschonken werd in het water van de doop.

Het tellen van de dagen

De evangelist Johannes gaat in zijn openingsverhaal door met geven van verwijzingen naar Genesis. Na de eerste vignet vervolgt Johannes het verhaal met “de volgende dag” (Joh 1,29), waarop de ontmoeting van Jezus met Johannes de Doper plaatsvindt. Wederom “de volgende dag” (Joh 1,35) volgt het verhaal over de roeping van de eerste leerlingen. En weer op “de volgende dag” (Joh 1,43) zien wij dat Jezus nog een tweetal leerlingen roept. Dus als wij het eerste gesprek van Johannes over de Messias als de eerste dag beschouwen, bevinden wij ons nu op de vierde dag.

Maar dan doet Johannes iets opmerkelijks. De volgende episode, de bruiloft van Kana, leidt hij in met de woorden “op de derde dag” (Joh 2,1). Daarmee kan hij niet de derde dag vanaf het begin bedoeld hebben, omdat hij in zijn verhaal dat punt al gepasseerd is. Hij moet wel de derde dag sinds die vierde dag bedoelen, hetgeen ons op de zevende dag brengt – en dan stopt Johannes met het tellen van de dagen.

Merkt u iets op dat u bekend voorkomt? Het verhaal van Johannes over de nieuwe schepping vindt plaats in zeven dagen, evenals het scheppingsverhaal uit Genesis op de zesde dag voltooid werd, waarbij het geheiligd en geperfectioneerd werd op de zevende dag, waarop God uitrustte van zijn werk. De zevende dag van de scheppingsweek, en van iedere week daarna, zou bekend staan als de Sabbat, de rustdag, het teken van het verbond (zie Ex 31,16- 17). Wij kunnen er derhalve zeker van zijn dat, wat er in het verhaal van Johannes op de zevende dag gebeurt, van belang is.

Ik vraag u om te doen wat Hij u zeggen zal

Jezus arriveert met zijn moeder en zijn leerlingen op het bruiloftsfeest. Een huwelijksviering duurde, in de joodse cultuur van die tijd, normalerwijze ongeveer een week. Toch .ien wij dat op deze bruiloft de wijn al heel vroeg opraakte. 2)p dat moment zegt de moeder van Jezus wat voor de hand ligt: “Zij hebben geen wijn meer” (Joh 2,3). Het is een simpele vaststelling van zaken. Maar Jezus lijkt haar te antwoorden op een manier die in geen verhouding staat tot deze simpele constatering van zijn moeder: “Vrouw, is dat soms uw zaak? 6 Nog is mijn uur niet gekomen”.

Om deze schijnbare wijze van overreageren van Jezus te begrijpen, moeten wij de uitdrukking “vrouw, is dat soms uw zaak” begrijpen. Sommige tekstverklaarders zijn van mening dat Jezus zijn moeder hier een onverhoeds verwijt maakt. Maar bij nader onderzoek kan die uitleg niet in stand blijven.

Allereerst moeten wij vaststellen dat Jezus uiteindelijk aan het verzoek, dat Hij afleidt uit de constatering van Maria, uitvoering geeft. Als Hij echt de bedoeling had gehad om haar te berispen, zou Hij, na deze berisping, zeker niet aan haar verzoek voldaan hebben.

Het doorslaggevende argument tegen de uitleg dat het een reprimande betrof, berust op de uitgebrachte berisping zelf. “Vrouw, is dat soms uw zaak?” was in de tijd van Jezus een gebruikelijke Hebreeuwse en Griekse uitdrukking. Die uitdrukking komt op verschillende andere plaatsen voor in het Oude en Nieuwe Testament en in veel andere bronnen buiten de Bijbel. In alle andere gevallen duidt het zeker niet op een berisping of gebrek aan respect. Integendeel, het wijst juist op respect en zelfs op eerbied.

Kijk maar in Lc 8,28 waar deze uitdrukking letterlijk wordt gebruikt door een man die bezeten is door een duivel. Het is de duivel die deze woorden in de mond van de bezetene legt, en hij wil daarmee het gezag van Jezus over zowel de bezetene als over zichzelf erkennen: “Ik smeek U, kwel mij niet” vervolgt hij en bevestigt daarmee dat hij moet doen wat Jezus hem opdraagt.

In Kana onderwerpt Jezus zich aan zijn moeder, alhoewel zij Hem nooit een opdracht geeft. Zij, op haar beurt, zegt alleen maar tegen de dienaren: “doe maar wat Hij u zeggen zal” (Joh 2,5).

Dochter – Moeder – Bruid: Vrouw

Maar laten wij nog eens een ogenblik terugkeren naar het oorspronkelijke antwoord van Jezus. Is het u opgevallen hoe Hij haar aansprak? Hij noemde haar geen “moeder” en zelfs geen “Maria”, maar “vrouw”. Wederom zullen niet katholieke tekstverklaarders soms beweren dat Jezus met de naam “vrouw” minachting of een berisping tot uitdrukking wilde brengen. Had hij haar immers niet als “moeder” moeten aanspreken?

Op de eerste plaats willen wij erop wijzen dat het onwaarschijnlijk is dat Jezus ooit zijn moeder oneerbiedig zou behandelen door schending van het vierde gebod, omdat Jezus gedurende zijn hele leven gehoorzaam was aan de wet.

Op de tweede plaats zal Jezus Maria nogmaals aanspreken met “vrouw”, maar dan in totaal andere omstandigheden. Wanneer Hij aan het kruis hangt te sterven zal Hij haar “vrouw” noemen op het moment dat Hij haar als moeder schenkt aan zijn geliefde leerling Johannes (Joh 19,26). Zeker op dat moment kan Hij niet de bedoeling hebben gehad om haar te berispen of oneerbiedig te behandelen.

Toch ontgaat ons meer dan de zondeloosheid van Jezus, wanneer wij het woord “vrouw” herleiden tot een vorm van belediging. Want door dat woord te gebruiken, duidt Jezus op een andere herhaling van Genesis. “Vrouw” is de naam die Adam geeft aan Eva (Gn 2,23). Daarom richt Jezus zich tot Maria als Eva van de nieuwe Adam – hetgeen de betekenis van het bruiloftsfeest, dat zij bij wonen, verhoogt.

Nochtans kunnen wij hier op een verontwaardigde opmerking rekenen: hoe kan Maria zijn bruid zijn als zij ook zijn moeder is? Om deze vraag te beantwoorden, moeten wij de profetie van Jesaja over de komende verlossing van Israël overwegen: “Men noemt u niet langer ‘Verstotene’ en uw land ‘Verlatene’, maar gij zult heten ‘Mijn Welbehagen’ en uw land ‘Gehuwde’. Want de Heer heeft welbehagen in u en uw land wordt gehuwd. Zoals een jongeman een meisje huwt, zo zal Hij, die u opbouwt, u huwen. En zoals de bruidegom blij is met zijn bruid, zo zal uw God zich verblijden om u” (Js 62,4-5). In deze twee compacte verzen wordt veel gesuggereerd: het maagdelijk moederschap van Maria, haar onbevlekte ontvangenis en haar mystieke huwelijk met God, die tegelijkertijd haar Vader, haar Bruidegom en haar Zoon is. Het mysterie van het goddelijk moederschap gaat heel diep, omdat het geheim van de Drie-eenheid nog dieper gaat.

Bestreden moederschap

Het woord “vrouw” herdefinieert niet alleen de relatie van Maria met Jezus, maar ook haar relatie met alle gelovigen. Toen Jezus haar aan zijn geliefde leerling toevertrouwde, schonk Hij haar daarmee aan al zijn geliefde leerlingen van alle tijden. Evenals Eva in Genesis 3,20 de “moeder van alle levenden” wordt genoemd, zo is Maria ook de moeder van allen die nieuw leven ontvangen hebben in het doopsel.

In Kana keert de nieuwe Eva het fatale besluit van de eerste Eva radicaal om. Het was een vrouw die de oude Adam in de hof van Eden tot zijn eerste verkeerde daad bracht. Het was ook een vrouw die de nieuwe Adam in Kana aanzette tot zijn eerste glorievolle werk.

De persoon Eva verschijnt later in het Nieuwe Testament nogmaals ten tonele, namelijk in het boek van de Openbaring, dat eveneens aan de evangelist Johannes wordt toegeschreven. Daar ontmoeten wij, in hoofdstuk 12, “een vrouw bekleed met de zon” (vers 1), die geconfronteerd wordt met “de oude slang, die duivel en satan heet” (vers 9). Deze beelden grijpen terug op Genesis, waar Eva in de hof van Eden tegenover de demonische slang staat en waar God de slang vervloekt door te zeggen “vijandschap sticht ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare” (Gn 3,15). Maar de beelden uit de Openbaring wijzen ook op een nieuwe Eva, die een kind baarde, “een zoon die alle volken zal weiden met een ijzeren staf” (12,5). Dat kind kon alleen maar Jezus zijn en daarom kon deze vrouw alleen maar zijn moeder Maria zijn. In het boek van de Openbaring valt de oude slang de nieuwe Eva aan omdat de profetie uit Genesis 3,15 nog vers in zijn geheugen ligt. De nieuwe Eva blijkt echter, in tegenstelling tot haar type van lang geleden in de tuin van Eden, degene te zijn die het kwaad overwint.

De tijd van Justinus

De parallellen tussen het evangelie van Johannes en Genesis zijn opvallend. Toch weet ik dat sommige sceptici deze als het resultaat van een bovenmatige fantasie van de hand zullen wijzen. Hebben wij katholieken misschien teveel gelezen in de tekst van Johannes? Dichten wij misschien een auteur, die daar zelf nooit over heeft nagedacht, middeleeuwse of moderne doctrines toe?

Dat zijn terechte vragen. Wij zullen bewijs verzamelen bij de eerste christenen, allereerst bij degenen die het dichtst bij de apostel Johannes stonden. Wanneer we deze oudste kerkvaders bestuderen, zien wij dat zij inderdaad spraken over een nieuwe Eva. Wie was die nieuwe Eva volgens hen? Massaal werd zij door hen als Maria geïdentificeerd.

De oudste bewaard gebleven getuigenis over dit onderwerp treffen wij aan in de Dialoog met Tryphon. De Dialoog, die door de heilige martelaar Justinus rond het jaar 160 geschreven werd, beschrijft de gesprekken die Justinus rond het jaar 135 voerde met een rabbi in Efeze, de stad waarin hij zijn christelijke opvoeding had genoten. Volgens de overlevering was Efeze ook de stad waar de apostel Johannes met de Maagd Maria woonde.

In de leer van Justinus over de nieuwe Eva weerklinkt de leer die Johannes zelf verkondigde en kan als bewijs worden gezien van de leer die Johannes als bisschop van Efeze over Maria ontwikkelde en die zijn leerlingen ten tijde van Justinus-nauwelijks meer dan een generatie na de dood van de apostel – nog steeds onderwezen. De verklaring van Justinus is kort maar krachtig:

Christus is mens geworden uit de Maagd Maria, opdat de ongehoorzaamheid, die voortkwam uit de slang, op dezelfde wijze vernietigd zou worden als waarop deze ontstaan was. Want nadat de onbesmette maagd Eva het woord van de slang ontvangen had, bracht zij ongehoorzaamheid en dood voort. Maar de Maagd Maria werd vervuld van geloof en vreugde toen de engel Gabriël de blijde boodschap aankondigde dat de Geest des Heren over haar zou komen en de kracht van de Allerhoogste haar zou overschaduwen: waardoor ook het Heilige dat door haar ter wereld werd gebracht Gods Zoon is; en zij antwoordde: “mij geschiede naar uw woord” (Lc 1,38). En door haar is Hij ter wereld gekomen naar Wie, zoals wij hebben aangetoond, zovele Schriftteksten verwijzen, en door Wie God zowel de slang als die engelen en mensen vernietigt die op die slang lijken.7

Door Eva en Maria met elkaar te vergelijken en tegenover elkaar te plaatsen, volgt Justinus de discussies van Paulus over Christus en Adam. Paulus wijst erop dat “allen sterven in Adam”, terwijl “allen in Christus herleven” (1 Kor 15,22). “Adam werd een levend wezen”, terwijl “de laatste Adam een levendmakende Geest werd” (1 Kor 15,45). “En net zoals wij het beeld van de aardse mens hebben gedragen, zo zullen wij ook het beeld dragen van de hemelse mens (1 Kor 15,49).

Justinus, op zijn beurt, onderkent dat Eva en Maria beiden maagd waren; Eva ontving het “woord van de slang”, terwijl Maria het “Woord van God” ontving. Door Gods voorzienigheid, concludeert Justinus, werd de gehoorzaamheid van Maria een middel om Eva’s ongehoorzaamheid en de daarbij behorende meest verschrikkelijke gevolgen teniet te doen

De gedachtegang van Ireneüs van Lyon

Na Justinus komen wij, voor wat betreft de geschriften over Maria, terecht bij de heilige Ireneüs van Lyon, die het kerkelijk begrijpen van de nieuwe Eva verfijnde. Ook Ireneüs stamde als leerling af van de apostel Johannes. Ireneüs was tot het geloof gekomen via de heilige Polycarpus van Smyrna, die zelf onderricht had gekregen van Johannes. Misschien was het wederom de invloed van Johannes, die Ireneüs ertoe bracht om op verschillende plaatsen over Christus als de nieuwe Adam en over Maria als de nieuwe Eva te spreken.

Die leer was in feite wezenlijk voor één van de belangrijkste denkbeelden van Ireneüs: die hij de recapitulatie van de schepping in Christus noemde . Voortbordurend op de heilige Paulus schreef hij: “toen Christus mens werd 8, heeft Hij in zichzelf de hele geschiedenis van de mens samengevat en ons verlossing geschonken opdat wij in Christus weer konden ontvangen wat wij in Adam hadden verloren – dat wil zeggen, het beeld en gelijkenis met God”.

Evenals Johannes onderkende Ireneüs de belangrijke rol van de nieuwe Eva in deze reconstructie: “De strik van Eva’s ongehoorzaamheid 9 werd door de gehoorzaamheid van Maria losgemaakt. De strik waarmee de maagd Eva, door haar ongeloof, was vastgebonden, werd door het geloof van de Maagd Maria geopend”. In de volgende alinea’s van zijn werk, waarin hij de teksten uit de Schrift uitvoerig analyseert, stelt Ireneüs de gehoorzaamheid van Maria tegenover de ongehoorzaamheid van Eva.

In een later verschenen boek bracht hij deze gedachtegang verder tot ontwikkeling: “Als de eerste (Eva) ongehoorzaam was10 aan God, werd de laatstgenoemde (Maria) overgehaald om God te gehoorzamen, zodat de Maagd Maria de pleitbezorgster werd van de maagd Eva. En evenals de mensheid door een maagd terecht kwam in de slavernij van de dood, zo was het ook een maagd die de mensheid tot redding bracht”. Deze discussie van Ireneüs over de voorspraak van Maria 11 (die hij later ook opneemt in zijn Blijk van de Apostolische Verkondiging) doet, mij in elk geval als lezer, denken aan haar macht als voorspreekster in Kana.

Tenslotte breidt Ireneüs, wanneer hij over Maria spreekt als een type van de Kerk, het moederschap van Maria uit van Christus naar alle christenen 12. Hij beschrijft de geboorte van Jezus als: “die unieke zuivere geboorte die zo puur de zuiver moederschoot opende welke de mensen in God herboren doet worden”.

Uit Afrika

Justinus in Efeze en Ireneüs in Frankrijk konden zich er beiden op beroepen dat zij geestelijke afstammelingen waren van de apostel Johannes. Johannes zelf gaf onderricht vanuit een machtige ervaring; want hij had drie jaar geleefd in de onmiddellijke nabijheid van Jezus en in de jaren daarna had hij in hetzelfde huis gewoond als de Maagd Maria. Kardinaal John Henry Newman schreef daarover het volgende:

Als er al één apostel is waarop wij onze ogen moeten richten omdat hij ons vermoedelijk iets kan leren over de heilige Maagd, dan is het de heilige Johannes. Aan hem werd zij door onze Heer, toen Hij aan het kruis hing, toevertrouwd. En met hem woonde zij, volgens de overlevering, in Efeze totdat zij werd weggenomen. Deze veronderstelling wordt ook bevestigd. Want, zoals ik hierboven reeds gezegd heb, was Ireneüs, die vanuit Klein Azië naar L\jon was gekomen en onderricht had gekregen van de rechtstreekse leerlingen van de heilige Johannes, één van degenen die ons het eerst en het volledigst geïnformeerd heeft over haar waardigheid als nieuwe Eva. 13

Toch waren er anderen, die mogelijk buiten de directe invloedssfeer van Johannes stonden, die Maria als de nieuwe Eva beschouwden. Tertullianus sprak – in het begin van de derde eeuw in Noord Afrika – zeer nauwkeurig over deze werkelijkheid:

Want Eva zoals nog maagd toen de verleiding, die de dood over ons zou brengen, haar ter ore kwam. Op gelijke wijze moest het Woord van God, dat ons weer ten leven zou roepen, ingang vinden in een maagdelijke ziel; zodat wat door een vrouw ten ondergang was gevoerd, ook door een vrouw weer tot verlossing zou worden gebracht. Zoals Eva de slang geloofde, zo geloofde Maria de engel. Het misdrijf dat die ene maagd beging door te geloven, werd door de andere maagd middels haar geloof hersteld.

Zijn nauwkeurigheid is des te opvallender omdat zijn Mariologie op andere gebieden erg verwarrend, foutief en in tegenspraak is met alle andere bronnen.

De nieuwe Eva is bepaald geen middeleeuwse of moderne interpretatie bij het lezen van de Bijbel. Veeleer is het een oude, heilige traditie – waarschijnlijk van de apostel Johannes zelf – die eeuwenlang werd doorgegeven, om door de heilige Justinus, de heilige Ireneüs, Tertullianus, de heilige Augustinus, de heilige Johannes van Damascus, de heilige Thomas van Aquino en vele duizenden anderen onderwezen te worden.

Al die leraren onderkenden duidelijk de boodschap van de nieuwe Eva. Die boodschap luidt als volgt: Wees gehoorzaam aan God, die haar Zoon, haar Bruidegom en haar Vader is. “doe maar wat Hij u zeggen zal”. De middeleeuwse dichters wisten dit handig samen te vatten door er op te wijzen dat het Ave van de engel Gabriël (de Latijnse groet) de omkering was van de naam Eva. Zo werd ook de opstandige neiging, die Eva aan haar kinderen (jij en ik) naliet, omgezet en vervangen door de bereidheid om te gehoorzamen, hetgeen juist datgene is wat Maria ons wil leren.