Beste protestanten, de Mis … is de hemel op aarde !!! (2)

Beste protestanten, de Mis … is de hemel op aarde !!! (2)

Wil je het boek “Het bruiloftsmaal van het Lam” van Scott Hanh bestellen …

klik dan hier

HOOFDSTUK TWEE

Voor u gegeven

DE GESCHIEDENIS VAN HET OFFER

De meest verpletterende woorden die in de Mis werden uitgesproken waren het ‘Lam Gods’, omdat ik wist dat dit Lam Jezus Christus zelf was.

Niemand hoeft u dat te vertellen. Misschien heeft u de woorden “Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U over ons” duizend keer gezongen of uitgesproken. En hoeveel keer heeft u de priester de hostie zien opheffen en horen verkondigen, “Zie het Lam Gods…” Het Lam is Jezus. Dat is geen nieuws; het hoort tot het soort feiten waar we overheen stappen. Jezus is per slot van rekening veel in één persoon verenigd: Hij is Heer, God, Redder, Gezalfde, Koning, Priester, Profeet… en Lam.

Als wij er echt eens over zouden nadenken, zouden wij niet zo licht over die laatste titel heenstappen. Bekijk de lijst nog eens: Heer, God, Redder, Gezalfde, Koning, Priester, Profeet. .. en Lam. Één van die titels is anders dan de andere. De eerste zeven zijn titels waarmee wij gemakkelijk een Godmens kunnen aanspreken. Het zijn waardige titels, die wijsheid, macht en sociale status inhouden. Maar Lam? U moet zich nu losmaken van in de loop van tweeduizend jaar opeengestapelde symbolische betekenissen. Doe eens alsof u nog nooit lam Gods’ hebt gezongen.

Over het Lam

De titel lijkt dan bijna komisch in zijn ongeschiktheid. Lammeren nemen over het algemeen geen hoge plaats in op de lijst van meest bewonderde dieren. Ze zijn niet bijzonder sterk, slim, snel of mooi. Andere dieren lijken waardiger te zijn. Wij kunnen ons bijvoorbeeld Jezus gemakkelijk voorstellen als de Leeuw van Juda (Apok 5,5). Leeuwen zijn koninklijk; zij zijn sterk en snel, niemand neemt een loopje met de koning der dieren. Maar de Leeuw van Juda komt maar éénmaal in de Apokalyps voor, terwijl het Lam niet minder dan achtentwintig maal wordt genoemd. Het Lam regeert en zit op de hemelse troon (Apok 22,3). Het is het Lam dat een leger van honderdduizenden mensen en engelen leidt en dat angst veroorzaakt in de harten van de zondaars (Apok 6,15- 16). Dit laatste beeld, het krachtige en angstaanjagende Lam, is zo ongerijmd, dat het moeilijk serieus te nemen valt.

Toch is de kwestie van het Lam voor Johannes heel belangrijk. De titels ‘Lam’ en ‘Lam Gods’ worden vrijwel uitsluitend aan Jezus toegekend in die boeken van het Nieuwe Testament die aan Johannes worden toegeschreven: het vierde Evangelie en de Apokalyps. Hoewel sommige andere boeken uit het Nieuwe Testament stellen dat Jezus in zeker opzicht als een lam is (zie Hand 8,32-35 en IPe 1,19), durft alleen Johannes Jezus ‘het Lam’ te noemen (zie Joh 1,36 en de Apokalyps).

Wij weten dat het Lam zowel in de Mis als in de Apokalyps centraal staat. En wij weten Wie het Lam is. Maar als wij de Mis als hemel op aarde willen beleven, moeten wij meer weten. Wij moeten weten wat het Lam is en waarom we Hem ‘Lam’ noemen. Om dit te ontdekken moeten wij teruggaan in de tijd, bijna tot aan het allereerste begin.

Van goede komaf

In het oude Israël werd het lam als offer beschouwd en het offer is een van de belangrijkste vormen van eredienst. Al bij de tweede generatie mensen in het boek Genesis vinden wij in het verhaal van Kaïn en Abel het eerste geval van het offeren van dieren. “Na verloop van tijd bracht Kaïn een offer aan de Heer van de vruchten van de grond. Ook Abel bracht een offer, de eerstgeborenen van zijn beste schapen” (Gen 4,3-4). Later zien wij soortgelijke brandoffers van Noach (Gen 8, 20-21), Abraham (Gen 15,8-10; 22,13), Jakob (Gen 46,1) en anderen. In Genesis bouwden de aartsvaders steeds opnieuw altaren, en altaren deden op de eerste plaats dienst als offerplaatsen. Naast brandoffers brachten de oude Israëlieten soms ook plengoffers, offers van wijn.

Van de offers in Genesis verdienen er twee onze bijzondere aandacht: dat van Melchisedek (Gen 14,18-20) en dat van Abraham en Isaak in Genesis 22.

Melchisedek is de eerste priester die in de Bijbel wordt genoemd en vele christenen beschouwen hem als een voorafbeelding van Jezus Christus (vgl. Heb 7,1-17). Melchisedek was zowel priester als koning, in het Oude Testament een vreemde combinatie, die later op Jezus van toepassing zou zijn. Genesis beschrijft Melchisedek als koning van Salem, een plaats die later ‘Jerusalem’ zou heten, wat ‘Stad van Vrede’ betekent (zie Ps 76,23). Jezus zou op een dag als koning van het hemelse Jeruzalem verschijnen en, evenals Melchisedek, ‘Vredevorst’ genoemd worden. Tenslotte was het offer van Melchisedek opvallend omdat er geen dieren bij te pas kwamen. Hij offerde brood en wijn, zoals Jezus zou doen bij het Laatste Avondmaal, toen Hij de Eucharistie instelde. Melchisedeks offer eindigde met de zegening van Abraham.

De tocht naar de Moria

Abraham zou Salem enkele jaren later opnieuw bezoeken, toen God hem opriep tot een ultiem offer. In Genesis 22,2 zegt God tot Abraham: “Ga met Isaak uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, naar het land van de Moria, en draag hem daar, op de berg die Ik u zal aanwijzen, als brandoffer op”. Volgens de Israëlitische traditie, vermeld in 2 Kronieken 3,1, is de Moria de plaats van de toekomstige tempel in Jeruzalem. Daarheen reisde Abraham samen met Isaak, die op zijn rug het hout voor het offer droeg (Gen 22,6). Toen Isaak vroeg waar het offerdier was, antwoordde Abraham: “God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon” (Gen 22,8). Uiteindelijk houdt de engel van God de hand van Abraham tegen, voorkomt het offeren van zijn zoon en zorgt voor een ram in diens plaats.

Dit verhaal wordt door Israël opgevat als de verbondseed van God om van de afstammelingen van Abraham een machtig volk te maken: “Bij Mijzelf heb Ik gezworen – godsspraak van de Heer omdat gij dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, zal Ik u overvloedig zegenen en uw nakomelingen even talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels aan het strand van de zee. Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten” (Gen 22,16-17). Dat was Gods onvoorwaardelijke toezegging aan Abraham; het zou ook Israël’s levensverzekeringspolis blijken te zijn. In de woestijn van Sinaï, toen het uitverkoren volk de dood verdiende voor het aanbidden van het gouden kalf, beriep Mozes zich op Gods verbondseed aan Abraham om het uitverkoren volk van de goddelijke wraak te redden (zie Ex 32,13-14).

Christenen zouden later het verhaal van Abraham en Isaak beschouwen als een treffende voorafbeelding van Jezus’ offer aan het kruis. Er waren dan ook veel overeenkomsten. Ten eerste was Jezus, net als Isaak, de enige geliefde zoon van een trouwe vader. Net als Isaak droeg Jezus het hout voor zijn eigen offer de berg op, het offer dat zou worden voltrokken op een heuvel bij Jeruzalem. In feite was de plaats waar Jezus stierf, Calvarië, een van de heuvels aan de voet van de berg Moria. Er is meer: de allereerste regel van het Nieuwe Testament identificeert Jezus met Isaak als ‘de zoon van Abraham’ (Mt 1,1). Voor christelijke lezers blijken zelfs Abrahams woorden profetisch te zijn: “God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.” Het voorafgebeelde Lam was natuurlijk Jezus Christus, God zelf, “opdat in Jezus Christus de zegen van Abraham over de heidenvolken zou komen” (Gal 3,14, zie ook Gen 22,16-18).

Offers… waarom?

Ten tijde van de slavernij van Israël in Egypte was het brengen van offers een essentieel en centraal onderdeel van de godsdienst geworden. De opzichters van Farao dreven de spot met de vele offers die de Israëlieten brachten en vonden het maar een uitvlucht om het opgedragen werk te omzeilen (zie Ex 5,17). Later, als Mozes zijn oproep tot Farao richt, is zijn belangrijkste eis het recht van de Israëlieten aan God te kunnen offeren (zie Ex 10,25).

Wat betekenden al deze offers? Dierenoffers hadden voor de oude Israëlieten diverse betekenissen.

• Het was de erkenning van Gods soevereiniteit over de schepping: ‘Aan de Heer behoort de aarde en al wat zij omvat…’ (Ps 24,1). De mens erkende dit door aan God terug te geven wat uiteindelijk van Hem is. Dus was offeren lof brengen aan God, van Wie alle zegeningen komen.
• Een offer kon een daad van dankzegging zijn. De schepping is de mens geschonken, maar wat kan de mens God teruggeven? (Ps 116,12) Wij kunnen alleen teruggeven wat we zelf ontvangen hebben.
• Soms diende een offer als een manier om plechtig een overeenkomst of een eed te bezegelen, een verbond ten overstaan van God (zie Gen 21,22-32).
• Een offer kon ook een daad van zelfverloochening en berouw over zonden zijn. De persoon die het offer bracht, erkende hiermee dat hij vanwege zijn zonden de dood verdiende; hij offerde het leven van het dier in de plaats van zijn eigen leven.

Schapen tellen

Maar het offer waar alles om draait in de geschiedenis van Israël is het Paasfeest, dat de vlucht van de Israëlieten uit Egypte verhaastte. Bij dat eerste Pasen gaf God elk Israëlitisch gezin de opdracht een lam zonder smet en zonder gebroken botten te nemen, het te slachten en wat bloed ervan over de deurposten uit te strijken. In diezelfde nacht moesten de Israëlieten het vlees op het vuur braden en eten. Als ze dat deden, zouden hun eerstgeborenen gespaard worden. Als zij het niet deden, dan zouden hun eerstgeborenen die nacht sterven, evenals alle eerstgeborenen van Egypte, zowel mensen als dieren (zie Ex 12,1-23). Het offerlam stierf als losprijs in plaats van de eerstgeborene van het gezin. Pasen was dus een daad van verlossing, een ‘vrijkopen’.

God redde echter niet alleen het leven van de eerstgeboren zonen van Israël. Hij wijdde hen aan Zich toe als een ‘koninkrijk van priesters, een heilige natie’ (Ex 19,6) – een natie die Hij zijn eigen ‘eerstgeboren zoon’ noemde (Ex 4,22).

De Heer gaf de Israëlieten daarna opdracht het paasfeest ieder jaar te gedenken en Hij gaf hun zelfs de woorden die zij zouden moeten gebruiken om het ritueel aan de komende generaties uit te leggen. “En als uw kinderen u de vraag stellen: ‘Wat betekent deze plechtigheid?’ dan moet gij hun antwoorden: ‘Dit is een paasoffer voor de Heer, omdat Hij in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbij is gegaan terwijl Hij de Egyptenaren sloeg; heeft Hij onze huizen gespaard’” Ex 12,26-27).

Na het binnentrekken van het beloofde land gingen de Israëlieten door met hun dagelijkse offers aan God, maar nu geleid door de vele voorschriften in de Wet, die opgesomd worden in Leviticus, Numeri en Deuteronomium (zie bijv. Lev 7-9, Num 28, Deut 16).

Een rijk van altaren: Jeruzalem als koninklijke hoofdstad

Na de bouw van de tempel in Jeruzalem, rond 960 v. Chr., offerde Israël in een schitterende omgeving de dagelijkse offers aan de almachtige God. De priesters offerden iedere dag twee lammeren, een in de ochtend en een in de avond als boetedoening voor de zonden van het volk. Dat waren de voorgeschreven offers, maar de hele dag rees er rook op van vele andere, persoonlijke offers. Geiten, stieren, tortels, duiven en rammen werden geofferd op het reusachtige bronzen altaar dat in de open lucht bij de ingang van de binnenhof van de Tempel stond. De ‘Heilige Plaats’ van de tempel bevond zich net achter dat altaar en het ‘Heilige der Heiligen’ – de plaats waar God verbleef – lag nog iets verder. Het ‘wierook- altaar’ stond vlak voor het Heilige der Heiligen. Alleen priesters mochten de binnenhof van de Tempel betreden en alleen de hogepriester was het toegestaan het Heilige der Heiligen binnen te gaan. En zelfs hij mocht er maar korte tijd binnen verblijven en dat ook maar één keer per jaar, op Grote Verzoendag, Yom Kippur. Want zelfs de hogepriester was een zondaar en dus onwaardig om in Gods aanwezigheid te verblijven.

De tempel in Jeruzalem bracht alle offers samen die er vroeger geweest waren. De tempel was gebouwd op de plaats waar Melchisedek brood en wijn had geofferd, waar Abraham zijn zoon had geofferd en waar God zijn eed had gezworen om alle volken te redden. De tempel was een plaats waar voortdurend werd geofferd. Het belangrijkste offer kwam overeen met het alleroudste offer, dat van Abel: het lam.

De belangrijkste offerdag bleef het paasfeest, als er wel twee en een half miljoen pelgrims in Jeruzalem samenkwamen. Zij kwamen uit de verste hoeken van de toen bekende wereld. De Joodse historicus Flavius Josephus uit de eerste eeuw vermeldt dat bij het paasfeest van het jaar 70 na Christus, enkele maanden voor de vernietiging van de Tempel door de Romeinen, ongeveer 40 jaar na Jezus’ Hemelvaart, de priesters meer dan een kwart miljoen lammeren offerden op het altaar van de Tempel – 255.660 om precies te zijn.

Binnen en buiten

Was het opdragen van al die offers slechts een loos ritueel? Nee, hoewel het brandoffer op zich uiteraard niet voldoende was. God eiste ook een innerlijk offer. De psalmist zegt: ‘Wat ik offer God is mijn boetvaardigheid, een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af’ (Ps 51,19). De profeet Hosea sprak namens God toen hij zei: ‘Want vroomheid wens Ik, geen offergaven, en erkenning van God meer dan brandoffers’ (Hos 6,6).

Toch bleef de offerplicht van kracht. Wij weten dat Jezus de Joodse offerwetten nakwam. Hij vierde elk jaar het paasfeest in Jeruzalem en vermoedelijk at Hij het offerlam, eerst met zijn familie en later met Zijn apostelen. Per slot van rekening was deze wet niet vrijblijvend. Het eten van het lam was de enige manier waarop een gelovige Jood zijn verbond met God kon hernieuwen, en Jezus was een gelovige Jood.

Maar het paasfeest speelde een bijzondere rol in het leven van Jezus. Het stond centraal in Zijn zending, was een bepalend moment. Jezus is het Lam. Toen Jezus voor Pilatus stond, zo schrijft Johannes, “was het de voorbereidingsdag voor Pasen, ongeveer het zesde uur” (Joh 19,14). Johannes wist dat het zesde uur het uur was waarop de priesters de paaslammeren begonnen te slachten. Dit nu is het moment van het offer van het Lam Gods.

Verder vertelt Johannes, dat geen van Jezus’ beenderen op het kruis verbrijzeld werden, “opdat de Schrift zou vervuld worden” (Joh 19,36). Om welk woord uit de Schrift ging het? Exodus 12,46 bepaalt dat het paaslam geen gebroken botten mag hebben. Zo zien wij dat het Lam Gods, net als het paaslam, een waardig offer is, een volmaakte vervulling.

In dezelfde passage vertelt Johannes dat omstanders een spons met zure wijn, die aan een hysopstengel was gestoken, aan Jezus’ mond brachten (zie Joh 19,29; Ex 12,22). Hysop was de plant die in de Wet was voorgeschreven om het bloed van het paaslam mee te sprenkelen. Deze eenvoudige daad markeerde dus de vervulling van de nieuwe en volmaakte verlossing. En Jezus riep uit: “Het is volbracht.”

Tenslotte, als Johannes het heeft over de kleding die Jezus voor de kruisiging droeg, gebruikt hij dezelfde termen om de gewaden te beschrijven die de hogepriester droeg bij offerriten als bijvoorbeeld die van het paaslam.

De offerritus

Wat kunnen wij hieruit concluderen? Johannes maakt ons duidelijk dat in het nieuwe en definitieve Paasoffer, Jezus zowel priester als slachtoffer is. Dit wordt bevestigd in het verslag van de andere drie Evangeliën over het Laatste Avondmaal, waar Jezus duidelijk de priesterlijke taal van offer en plengoffer gebruikt, als Hij Zichzelf als het offer beschrijft. “Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt… Deze beker is het Nieuwe Verbond in Mijn Bloed, dat voor u wordt vergoten” (Lc 22,19-20).

Jezus’ offer zou tot stand brengen wat al het bloed van miljoenen schapen, stieren en geiten nooit zou kunnen. “Het is ook uitgesloten dat het bloed van stieren en bokken zonden zou wegnemen” (Heb 10,4). Zelfs het bloed van een kwart miljoen lammeren kon het volk van Israël niet redden, laat staan de wereld. Om genoegdoening te geven voor de beledigingen die God in zijn oneindige goedheid zijn aangedaan had de mensheid een volmaakt offer nodig, een offer dat even goed, onbevlekt en eindeloos is als God Zelf. En dat was Jezus, Die alleen “door Zijn offer de zonden kon wegnemen” (Heb 9,26).

“Zie het Lam Gods!” (Joh 1,36). Waarom moest Jezus een lam zijn en niet een hengst of een tijger of een stier? Waarom beeldt de Apokalyps Jezus uit als een ‘Lam, als geslacht’? (Apok 5,6). Waarom moet de Mis Hem verkondigen als het ‘Lam Gods’? Omdat alleen een offerlam past in het goddelijke patroon van onze redding.

Bovendien was Jezus zowel priester als slachtoffer en als priester kon Hij doen wat geen enkele andere hogepriester kon doen. Want “de hogepriester gaat jaar in jaar uit het Allerheiligste binnen met bloed dat niet het zijne is” (Heb 9,25). En zelfs dan bleef hij er maar kort, totdat zijn onwaardigheid hem naar buiten dreef. Maar Jezus ging het Heilige der Heiligen – de hemel – binnen eens en voor altijd, om Zichzelf aan te bieden als ons offer. Door het nieuwe Pasen van Jezus zijn wij bovendien een koninklijk geslacht van priesters en de plechtige vergadering van de eerstgeborenen geworden (zie Apok 1,6 en Heb 12,23 en vgl. Ex 4,22 en 19,6). Met Hem gaan wij het hemelse heiligdom binnen telkens wanneer we naar de Mis gaan. Wij zullen deze beelden later weer tegen komen wanneer wij het Heilige der Heiligen uit de Apokalyps zien, met zijn altaar, zijn Tempel, zijn wierook en het alomtegenwoordige Lam.

Mis dit feest niet

Maar wat betekent dit heden ten dage nog allemaal voor ons? Hoe moeten wij ons Pasen vieren? De heilige Paulus geeft ons een indicatie: “…want ons paaslam is geslacht: Christus. Wij moeten ons feest vieren niet met het oude zuurdeeg… maar met het zuivere brood van reinheid en waarheid” (1 Kor 5,7-8). Ons Paaslam is dus ongezuurd brood. Ons feest is de Mis (zie 1 Kor. 10,15-21; 11,23-32).

In het heldere licht van het Nieuwe Verbond, krijgen de offers van het Oude Verbond betekenis als voorbereiding op het ene offer van Jezus Christus, onze koninklijke hogepriester in het hemels heiligdom. En dit is het ene offer dat wij, met Jezus, in de Mis aanbieden. Zo beschouwd zien wij de gebeden in de Mis in een nieuw licht.

Wij brengen U het offer van zijn Lichaam en Bloed, een gave die Gij gaarne aanvaardt, een gave van heil voor de wereld. Heer, zie welwillend en genegen neer op dit heilige offer, dat Gij aan ons, uw Kerk, hebt toevertrouwd… (Eucharistisch gebed IV).

‘Daarom … brengen wij, uw dienaren, tezamen met uw heilig volk, aan uw verheven majesteit – van uw eigen giften en gaven – het volmaakte offer, het heilig offer, het vlekkeloos offer … Gewaardig U op deze offeranden met welgevallen neer te zien en ze te aanvaarden, zoals Gij hebt willen aanvaarden de gaven van Uw dienaar Abel, de Rechtvaardige, het offer van onze stamvader Abraham en het heilig offer, de offergave zonder vlek, U opgedragen door uw hogepriester Melchisedek. Wij smeken U, almachtige God, laat deze gaven in de handen van uw heilige Engel dragen tot op uw altaar in den hoge (Eucharistisch gebed I).

Het is niet genoeg dat Christus voor ons Zijn bloed vergoot en stierf. Nu moeten wij onze rol vervullen. Het is met het Nieuwe Verbond net als met het Oude. Als je je verbond met God met een teken wilt bekrachtigen, het verbond met God wilt bezegelen, het verbond met God wilt hernieuwen, dan moet je het Lam eten – het Paaslam, dat ons ongezuurde brood is. Het begint vertrouwd te klinken. “Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u” (Joh. 6, 53).

Aanbidding en Offergave

De oerbehoefte van de mens om God te aanbidden is altijd tot uitdrukking gebracht door offers: aanbidding die tegelijkertijd een daad van lofprijzing, genoegdoening, zelfgave, verbondsluiting en dankzegging (in het Grieks, eucharistia) is. De verschillende vormen van offer hebben een gemeenschappelijke, positieve betekenis: er wordt leven opgegeven om omgevormd en gedeeld te worden. Toen Jezus sprak over zijn leven als offer, boorde Hij een ader aan, diep in de ziel van Zijn apostelen – diep in de ziel van de Israëlieten – een ader die diep zit in iedere menselijke ziel. In de twintigste eeuw noemde Mohandas Gandhi, een Hindoe, ‘aanbidding zonder offer’ een absurditeit van onze moderne tijd. Maar de katholieke aanbidding is niet zonder offer. Onze hoogste vorm van aanbidding is tevens de hoogste offerdaad: het Bruiloftsmaal van het Lam, de heilige Mis.

Wij voelen in het diepst van onze ziel de behoefte om te offeren. Maar tot Jezus’ komst was geen enkel offer toereikend. Denk aan psalm 116,12: “Hoe kan ik mijn dank betuigen voor al wat de Heer mij gaf?” Ja, hoe?
God wist allang wat ons antwoord zou zijn: “De beker des heils zal ik nemen, aanroepen de naam van de Heer” (Ps 116,13).