Preek op 27-11-2022, 1e zondag van de advent, jaar A, pastoor Frank Domen

Preek op 27-11-2022, 1e zondag van de advent, jaar A, pastoor Frank Domen

Openingswoord

Allemaal welkom. Wij hebben de eerste kaars van de adventskrans aangestoken. Er brandt een goddelijk lichtje in de duisternis. En … er komen nog meer kaarsen. Het licht zal steeds sterker worden.

Verwachten wij dat er ook in de Kerk en in de wereld méér licht zal komen? Gaan wij betere tijden tegemoet?

Het is goed, dat wij hier samen zijn. De kerk is de plaats bij uitstek waar wij God kunnen eren, zijn genade kunnen ontvangen. Maar als wij op weekdagen naar vermogen meewerken aan de komst van het Koninkrijk van God kan er nu al iets moois gaan gebeuren.

Vragen wij God vergeving voor de keren, dat wij te weinig daadkracht hebben getoond.

Openingsgebed

Laat ons bidden. God, onze Vader, van U zijn de eeuwen en de tijden, de dagen en de nachten. Laat niet toe dat wij leven alsof wij niets meer te verwachten hebben. Wek in ons hart een heilzame onrust omwille van het uur waarop uw Zoon zal wederkomen, Jezus Christus, onze Heer. Die met U leeft en heerst … Amen.

KinderWoordDienst

Preek

“Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur van de nacht de dief zou komen, zou hij blijven waken en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht.”

Het joodse volk heeft naast goede tijden ook veel slechte gekend. Eén keer hebben ze zelfs 400 jaar lang in Egypte in slavernij geleefd en kort nadat zij waren bevrijd, moesten zij – door eigen schuld – 40 jaar lang door de woestijn zwerven. Later zijn de joden vaker in ballingschap weggevoerd, omdat zij afgoden hadden aanbeden en we weten wat de joden in de Tweede Wereldoorlog is aangedaan.

Maar bijna altijd waren er in die beroerde omstandigheden mensen met een visioen, een droom over een betere toekomst. Profeten aan wie God zijn toekomstplannen bekendmaakte. Zij werden soms voor gek versleten, omdat zij in donkere tijden over licht spraken.

Jesaja had ook een droom. In de eerste lezing zegt hij het volgende: “Op het einde der dagen zal de berg, waarop de tempel van de Heer staat, oprijzen boven alle andere bergen. Alle volken zullen erheen stromen en talloze naties erheen trekken.” Jesaja geloofde – o.g.v. Gods woorden – dat Jeruzalem ooit centrum van de wereld zal worden en dat alle mensen erheen zullen trekken om de God van Israël te aanbidden als de enige ware God.

“Hoop doet leven”, zeggen wij. En het is waar: als wij niet meer hopen, gaat het vlammetje in ons hart langzaam aan uit. Een volk, dat geen dromen of idealen meer heeft, is na verloop van tijd tot niets meer in staat.

De vraag is daarom: Hebben wij – Gods volk – nog een ideaal om naartoe te leven? Of zeggen wij: De kerken raken nooit meer vol, de tijden worden niet meer beter? M.a.w., hebben wij de moed opgegeven?

Broeders en zusters, in deze adventstijd roept de Kerk ons op tot waakzaamheid. Zij vraagt ons om de mogelijkheid dát er iets bijzonders kan gebeuren open te houden. Wij nemen dus geen afwachtende houding aan, maar werken zelf aan de komst van het Koninkrijk Gods.

In onze maatschappij zijn veel mensen op een bepaalde manier waakzaam, want voordat je het weet is je fiets weg, een raam opengebroken en je sieraden verdwenen. Winkelbedrijven hebben camera’s hangen, die de klanten in de gaten houden en verkopers van alarminstallaties beleven gouden tijden.

Maar zijn wij er waakzaam op, dat wij steeds als christen leven, spreken, denken? Waken wij over ons geloof? Of denken wij: ik ga naar de Kerk en bid en doe niemand kwaad: het zal dus wel goed zijn? De mensen in de tijd van Noach – over wie Jezus Christus vertelt – gingen ook maar door met hun bezigheden – eten, drinken, trouwen, enz. – totdat plotseling de zondvloed kwam en zij weggerukt werden.

Beste medegelovigen, wij hebben hopelijk mooie dromen over Kerk en Samenleving. De Kerk vraagt – al hebben wij een druk bestaan – dat wij binnen dat kader in deze adventstijd niet zozeer naar de fouten van een ander kijken, maar onszelf en onze eigen manier van leven onder de loep nemen: waar zou ík meer liefde, vrede en eenheid kunnen brengen?

De voorbereiding op Kerst is begonnen. Gebruiken wij die korte tijd goed door waakzaam te zijn t.o.v. onze eigen manier van leven.

Tenslotte een kort joods verhaal. Er was een klein, geïsoleerd joods stadje, ver van alle grote wegen van het land. Maar het had alle noodzakelijke stedelijke voorzieningen: een badhuis, een begraafplaats, een ziekenhuis, een school en een gerechtshof. En ook waren er allerlei handwerkslieden: kleermakers, schoenmakers, timmerlieden, metselaars. Maar één beroep ontbrak: er was geen klokkenmaker. Na verloop van tijd wist niemand meer precies hoe laat het was, want geen enkele klok liep nog gelijk.

Toen besloten veel mensen om hun klokken maar gewoon te laten aflopen en ze niet meer op te winden. Dat had immers toch geen zin meer. Maar er waren er ook die hun klokken bleven opwinden, ook al wist men dat ze niet de juiste tijd aanwezen.

Op zekere dag ging de mare door het stadje: er is een klokkenmaker in de stad gekomen. Iedereen rende naar huis om zijn klok te halen en bij de klokkenmaker te brengen. Maar alleen de klokken die al die jaren waren opgewonden, kon hij nog repareren. De andere waren teveel verroest.

Broeders en zusters, wij die ondanks de moeilijke tijden naar de kerk blijven komen, blijven bidden, goede werken blijven doen in onze eigen kleine omgeving, zijn als de mensen, die hun klok zijn blijven opwinden. Houden wij het vol. Ooit komt de ‘hemelse klokkenmaker’. En dan komt alles weer goed. Amen.